MOBIELE VENTILATOR-LUCHTVERWARMER
26
NL
ELEKTRISCH CIRCUIT
ON
RESET
2.
1.
Figuur 6
IDENTIFICATIE VAN PROBLEMEN
WAARGENOMEN
PROBLEEM
De ventilator slaat niet aan
en de vlamgaat niet branden
De ventilator slaat aan,maar
de vlamgaat of blijft niet
branden
De ventilator slaat aan en
de vlam gaatbranden,maar
produceert rook
De generator wordt niet uitge-
schakeld
De ventilator wordt niet
uitgeschakeld
OFF
3.
4.
MOGELIJKE OORZAAK
1 Netvoeding ontbreekt
2 Eventuele besturingseenheid is foutief in-
gesteld
3 Besturingseenheid is defect
4 Wikkeling van de motor is doorgebrand of
gebroken
1 Ontsteking is defect
2 Vlamcontrole-instrument is defect
3 Detectiecel werkt niet
4 Er komt geen of onvoldoende olie bij de-
brander terecht
5 Elektromagnetische klep werkt niet
1 Te weinig verbrandingslucht
2 Te veel verbrandingslucht
3 Gebruikte olie is vuil of bevat water
4 Er is lucht in het oliecircuit aanwezig
5 Te weinig olie bij de brander
6 Te veel olie bij de brander
1 Afdichting elektromagnetische klep is de-
fect
1 Thermostaat van de ventilator is defect
1. Bouton-poussoir de réarmement, 2. Prise pour thermostat
ambiant, 3. Interrupteur principal, 4. Cordon d'alimentation, 5.
Témoin de tension.
5.
OPLOSSING
1a Controleer de specifi caties van het elektriciteitsnet
(230 V - 1~ - 50 Hz)
1b Controleer de werking en de stand van de schake-
laar
1c Controleer of de zekering intact is
2 Controleer of de instelling van het controleinstru-
ment correct is (de ingestelde temperatuur van de
thermostaat moet bijvoorbeeld hoger zijn dan de
kamertemperatuur)
3 Vervang het controle-instrument
4 Vervang de motor
1a Controleer de aansluitingen van de ontstekingska-
bels op de elektroden en op de transformator
1b Controleer de positie van de elektr. en hun onderlinge
afstand aan de hand van het schema op pag. 8
1c Verzeker u ervan dat de elektroden schoon zijn
1d Vervang de ontstekingstransformator
2 Vervang het instrument
3 Reinig of vervang de detectiecel
4a Controleer of de pomp/motor-combinatie intact is
4b Verzeker u ervan dat er geen licht in het oliecircuit
terecht is gekomen door de afdichting van de lei-
dingen en van de fi lterbescherming te controleren
4c Reinig of vervang zonodig de straalpijp
5a Controleer de elektrische aansluiting
5b Controleer de LI-thermostaat
5c Reinig en vervang eventueel de elektromagnetische
klep
1a Verwijder alle mogelijke obstakels van de aanzuig-
leidingen en/of luchtstroom
1b Controleer de positie van de luchtregelring
1c Reinig de verbrandingsschijf
2 Controleer de positie van de luchtregelring
3a Vervang de gebruikte olie door schone olie
3b Reinig het oliefi lter
4 Controleer de afdichting van de buizen en de be-
scherming van het oliefi lter
5a Controleer de waarde van de pompdruk
5b Reinig of vervang de straalpijp
6a Controleer de waarde van de pompdruk
6b Vervang de straalpijp
1 Vervang de elektromagnetische klep
1 Vervang de FA-thermostaat