Kalibratie
Wanneer moet het apparaat gekalibreerd worden?
•
Elke morgen voor het begin van de werkzaamheden
•
Bij een verandering van de bouwplaats
•
Bij een verandering van het materiaal (PVC naar TPO of naar EPDM of omgekeerd,
dikkere of dunnere dakstrook)
•
Verandering van 110 V naar 230 V of omgekeerd
•
Verandering van de generator (USA, CAN) of de transformator (UK)
Vergewis u ervan dat de parameters van het project (materiaal en dikte van de
dakstrook) juist ingesteld zijn.
Gebruik uitsluitend materiaal voor de kalibratie die gedefinieerd is voor het
huidige object.
Kalibratieproces
1.
Neem het kalibratiesjabloon en plaats een isoweld
bestemde uitsparing (A).
2.
Schuif het kalibratiesjabloon op de hoek van de dakstrook (B).
3.
Zet de inductor in de kalibratie-inrichting en let op de juiste positionering (C): de
steunarm (D) naar de inductor moet in de daarvoor bestemde opening (E) liggen.
A
4.
Druk op de toets
5.
Ga naar het kalibratieprogramma door te drukken op toets
6.
U bevindt zich nu in het kalibratieprogramma.
7 .
Druk op de startknop (2).
8.
De automatische kalibratie is afgesloten wanneer gedurende 1 seconde een piep-
toon klinkt en het display opnieuw naar de standaardweergave gaat.
Het apparaat is nu gekalibreerd.
254
B
of
om naar de optie CALIBRATION te gaan.
L
M
3000-schijf in de daarvoor
®
E
C
D
.
OK