6. Installeer het inlaatfilter op de slang aan de tankzijde.
7. Het netsnoer moet zo worden gelegd en ondersteund dat het niet in contact komt met onderdelen van de apparatuur of slangen.
8. Het wordt aanbevolen om een geschikt beveiligingsapparaat te installeren, zoals een aardlekschakelaar (RCD), aardlekschakelaar (GFCI)
of aardlekschakelaar (ELCB).
9. Zet de controller (indien geleverd) vast met de 4-OFF montagepunten. Zelftappende schroeven / moeren en bouten worden aanbevolen.
10. Zorg ervoor dat de netvoeding is geïsoleerd, sluit de stroomkabelboom van de controller en de motorkabelboom aan, of sluit, als er
geen controller is meegeleverd, de stroomkabelboom van de pompmotor rechtstreeks aan op een voldoende beoordeeld voedingspunt.
Raadpleeg Hoofdstuk 9.1 voor bedradingsschema's als voorbeeld en Hoofdstuk 6 voor de grootte van zekeringen.
8.1 Typische indelingen
8.1.1 Controller (horizontale pakkingbussen, aan
beide zijden)
Alle controllerconfiguraties hebben de mogelijkheid
om de middelste connector te gebruiken voor sensor-/
vlotterschakelaarbediening.
Pomp
kabelboom
9. Inbedrijfstelling
9.1 Algemeen
1. Controleer of de apparatuur voldoende ventilatieruimte heeft.
2. Controleer of de vloeistof schoon is. Vaste stoffen kunnen vastlopen en schuurmiddelen kunnen de levensduur van apparatuur
verkorten.
3. Controleer of de tank schoon is en of het vloeistofniveau voldoende is voor de over te dragen hoeveelheid.
4. Controleer of er een inlaatfilter op de toevoerslang van de tank is geïnstalleerd en of dit schoon en vrij van vuil is.
5. Controleer of de pompkop gedeeltelijk is gevuld met de te verpompen vloeistof - de apparatuur mag tijdens het vullen niet drooglopen.
6. Controleer of de inlaat- en uitlaatslang goed zijn aangesloten en of eventuele kleppen open zijn.
9.2 Opstelling controller
1. Schakel de controller in door de juiste netvoeding te activeren. De POWER-led gaat branden.
2. Druk tegelijkertijd op de ON- en OFF-knoppen totdat de CALIBRATION-led gaat branden.
3. Druk op de ON-knop om het pompmodel te veranderen. Raadpleeg Hoofdstuk 10.2.1 voor opties. De standaardmodus is afhankelijk van
het productnummer.
4. Druk op de ON- en OFF-knop om de installatie te voltooien totdat alleen de POWER-led brandt.
Controller
Sensor
Vermogen
kabelboom
kabelboom
kabelboom
8.1.2 Geen controller, directe voeding naar motor
Motor
36
Motor
kabelboom
Vermogen
kabelboom