Het afstellen van het spuitpistool
Let op: Maak uzelf bekend met de 'Trekkerbediening' in het onderdeel 'Gebruik' hieronder, voordat
u met het afstellen begint.
Standaardinstelling
1. Schroef de gekartelde naaldafstelschroef (9) voorzichtig met de klok mee tot hij stopt
WAARSCHUWING: De verfnaald kan gemakkelijk beschadigd raken. Gebruik daarom niet
teveel kracht.
2. Schroef de gekartelde patroonafstelschroef (8) voorzichtig met de klok mee tot hij stopt
WAARSCHUWING: Gebruik NIET teveel kracht omdat dit de klepzitting kan beschadigen.
3. Draai de vergrendelingsring (7) van het luchtmondstuk ongeveer een kwartdraai los, zodat het
luchtmondstuk (5) kan worden ingesteld
Het afstellen van het materiaaldebiet
1. Koppel het spuitpistool aan de luchttoevoer die is afgesteld zoals vermeld in 'Specificaties'
2. Richt het pistool op een groot stuk karton of vergelijkbaar materiaal
Let op: In de standaardinstelling dient er geen materiaal of lucht uit te komen.
3. Houd het spuitpistool stil en knijp de trekker (10) volledig in
4. Houd de trekker ingeknepen en draai de gekartelde naaldafstelschroef (9) langzaam tegen de
klok in en open de materiaalstroom
5. Vervolg met afstellen tot het materiaal naar wens wordt gespoten
Het afstellen van het spuitpatroon
Let op: Stel het materiaaldebiet altijd opnieuw af als de breedte of vorm van de gespoten straal
wordt aangepast.
1. Draai de gekartelde patroonafstelschroef (8) langzaam tegen de klok in om het spuitpatroon in
te stellen. Draai tot het gewenste spuitpatroon is bereikt.
Let op: Door de patroonafstelschroef tegen de klok in te draaien wordt de spreiding vergroot, en
met de klok meedraaien resulteert in een smaller, cirkelvormiger spuitpatroon.
2. Draai aan het luchtmondstuk (5) om de richting van het spuitpatroon af te stellen (Fig. II).
3. Zodra u het gewenste spuitpatroon hebt bereikt, laat de trekker (10) los en draai de
vergrendelingsring (7) van het luchtmondstuk met de hand aan om het luchtmondstuk vast te
zetten.
Let op: Bij de meeste werkzaamheden moeten de vleugels op het luchtmondstuk horizontaal
zijn om een verticaal spuitpatroon te verkrijgen die maximale dekking biedt naarmate het pistool
achter- en voorwaarts wordt bewogen parallel aan het oppervlak dat wordt geverfd.
Bandenpomp
Instellen gereedschapsvermogen
• Het vermogen van het gereedschap kan aangepast worden door de aanvoerluchtdruk te
reduceren/op te voeren binnen het bereik dat gespecificeerd is in "Specificaties".
Opstellen van de pneumatische bandenpomp
1. Zorg ervoor dat de bandenpomp op correcte wijze werd geassembleerd en dat de correcte
koppeling correct en veilig is aangebracht en aangespannen.
2. Verbind de slangkoppeling van de luchtcompressor (niet meegeleverd) met de koppeling.
Gebruik
Blaaspistool
• Sluit het blaaspistool aan op de luchtleiding en druk op de trekker van het blaaspistool (16).
Dit gereedschap is handig voor het reinigen van slijpsel of stof van werkbladen of verzonken
gedeelten.
Smeerpistool
Let op: Koppel het ontvettingspistool altijd los van de luchttoevoer voordat u de beker vult (1)
1. Schroef de beker los van het gereedschap
2. Vul de beker met een geschikte vloeistof (dit product is geschikt voor gebruik met een breed
scala aan oliën, reinigings- en roestwerende vloeistoffen)
3. Schroef het pistool stevig terug op de beker
4. Knijp de trekker in van het ontvettingspistool (3) in om het pistool te bedienen.
5-delige perslucht compressor accessoire set
• Het mondstuk van het ontvettingspistool (2) kan worden afgesteld om het sproeipatroon te
variëren. Schroef de borgbus los om de spuitmond af te stellen. Stel de spuitmond af en draai
vervolgens aan de borgbus om de spuitmond vast te zetten. De viscositeit van de vloeistof zal
ook het spuitpatroon beïnvloeden.
• Door de juiste afstelling van het mondstuk en het luchtdrukniveau voor de gebruikte vloeistof
kunt u het ideale spuitpatroon voor uw beoogde toepassing vinden, bijvoorbeeld voor de
onderlaag.
Bandenpomp
Voorbereiden van de band
WAARSCHUWING: Zorg ervoor dat de banden koel zijn voordat u de spanning meet of ze
op spanning brengt. Warme banden (d.w.z. banden die net zijn gebruikt) hebben een hogere
spanning dan normaal en kunnen misleidende meetwaarden geven.
1. Verwijder de ventieldop (indien van toepassing) en controleer of het ventiel compatibel is met
de ventielkoppeling (17).
Opmerking: De opblaaseenheid is enkel compatibel met Schrader ventielen.
2. Maak het ventiel indien nodig schoon zodat het vrij is van vuil en stof.
3. Breng de ventielstekker aan op het ventiel van de band.
4. Als de ventielstekker stevig is bevestigd, drukt u op trekker van de bandenpomp (19) om de
band op te pompen.
Let op: Pomp de band op met kortere luchtstoten. Dit zal meer controle over de bandenspanning
mogelijk maken en het risico van een te hoge bandenspanning tot een minimum beperken.
WAARSCHUWING: Tijdens het oppompen is de spanning op de manometer (20) de spanning
van de luchtleiding, niet de bandenspanning.
5. Als de band te hard is opgepompt, laat u de spanning los en laat u de band leeglopen door op
de luchtuitlaatklep (18) te drukken.
6. Zodra de gewenste bandenspanning is bereikt, koppelt u de ventielstekker los van de band
Spuitpistool
Trekkerbediening
Het mechanisme van de trekker (10) bestaat uit twee stappen:
• Knijp de trekker in tot de eerste stap waardoor de lucht door het pistool gaat stromen
• Knijp de trekker verder in om de verf te spuiten
Let op: Het afstellen van de gekartelde naaldafstelschroef (9) bepaalt hoe ver de trekker kan worden
ingeknepen.
Spuittechniek
WAARSCHUWING: Houd er rekening mee dat pneumatisch gereedschap restdruk kan
vasthouden. Ontlucht het gereedschap nadat de luchttoevoer is afgesloten.
• Voor het bereiken van een gladde gelijkmatige laag moet het materiaal worden voorbereid en
verdund in overeenstemming met de richtlijnen van de fabrikant.
• Het pistool moet schoon en op de juiste wijze geladen zijn, het spuitpatroon moet zijn afgesteld
en de compressor moet op de juiste druk zijn ingesteld.
• Voer altijd een test met het pistool uit en volg de procedures beschreven in 'Het afstellen van het
spuitpistool' , om de beste instellingen te bepalen.
• Houd het spuitpistool op ongeveer 200-250 mm afstand van het werkstuk.
• Spuit de randen van het werkstuk eerst. Overlap ongeveer 50% van elke gespoten straal.
• Spuit in een continue, gelijkmatige beweging. Houd uw hand zo stil mogelijk en beweeg de
spuit in een rechte baan over het werkstuk (Fig. III).
• Werk niet in een boogbeweging. Bogen resulteren in een ongelijkmatige afwerking (Fig. IV).
• Vermijd intensief zwaaien met het pistool, omdat dit resulteert in een instabiele luchtdoorgang
waardoor wolken verstoven gespoten materiaal kunnen vrijkomen.
• Voorafgaand aan het spuiten is het goed om het hele spuitproces te visualiseren. Begin met
de minst zichtbare delen en werk naar de delen die gezien worden. Hierdoor bereikt u een
gelijkmatige afwerking, kunt u de probleemgebieden van het werkstuk bepalen, en rond punten
werken die al bedekt zijn.
• Ontkoppel na gebruik het spuitpistool onmiddellijk van de luchttoevoer.
silverlinetools.com
51