het display verschijnt het nummer van de
eerste scène (
) .
SC01
3) Druk op de toets ENTER en stel de volgende
parameters in:
helderheid rood (0 – 255)
ƊRed
:
helderheid groen (0 – 255)
green:
helderheid blauw (0 – 255)
blue :
helderheid wit
white:
flitsfrequentie
strob:
van de stroboscoop
duur van de scène (time),
Time :
100 = 60 seconden
mengtijd (fade)
Fade :
4) De pijl
staat steeds voor de huidige selectie
Ɗ
of de in te stellen waarde . Druk op de toets
ENTER om de geselecteerde parameter in te
stellen, wijzig met de toets UP of DOWN de
waarde en keer met de toets MENU terug
naar de parameterselectie om een volgende
parameter te wijzigen .
Opmerkingen:
1 . De duur van een scène moet ten minste op de
waarde 001 worden ingesteld, anders kan de
daaropvolgende scène niet worden geprogram-
meerd .
2 . Als u van een scène naar een volgende scène
willen gaan, dan moet voor beide scènes een
mengtijd worden ingesteld .
5) Na instellen van de eerste scène, drukt u en-
kele keren op de toets MENU tot de pijl op-
nieuw het scènenummer aangeeft (
Selecteer met de toets UP de tweede scène,
druk op de toets ENTER, stel de scène in en
herhaal de procedure voor alle volgende
scènes .
6) Na instelling van de laatste scène slaat u de
scènereeks op: Direct na het instellen van
een parameter houdt u de toets ENTER 5
seconden ingedrukt . Na het loslaten van
de toets moet op het display het nummer
van de scènereeks verschijnen (
), anders hebt u niet lang genoeg
Pro.10
op de toets ENTER gedrukt .
Opmerkingen:
1 . Een scènereeks moet volledig worden geprogram-
meerd, voordat de schijnwerper van de voedings-
spanning wordt gekoppeld . Na opnieuw inschake-
len kunt u een scènereeks niet meer wijzigen; ze
kan uitsluitend opnieuw worden geprogrammeerd .
Om een scènereeks te overschrijven, moet u daarom
de vooraf geprogrammeerde scènes niet eerst ver-
wijderen .
2 . Als de scènereeksen niet met de bedieningstoet-
sen (4) worden geopend (hoofdstuk 7 .3), maar via
een DMX-lichtregelaar, bepaalt het DMX-kanaal
2 de duur van de scène en kanaal 3 de mengtijd
(hoofdstuk 10 .1 .7) . Kanaal 2 moet daarbij op een
DMX-waarde > 0 zijn ingesteld, anders blijft de
schijnwerper donker .
7.5 Meerdere schijnwerpers synchroon
besturen (master-slavemodus)
U kunt meerdere ODW-2410RGBW aaneen-
sluiten . Het centrale apparaat (master) kan alle
nevenapparaten (slave) synchroon sturen .
1) Verbind de schijnwerpers telkens via de
koppeling (9) van de kabel DMX OUT en de
stekker (6) van de kabel DMX IN met elkaar
tot een ketting . Zie hiervoor hoofdstuk 8 .1
"DMX-Aansluiting", maar zonder bedie-
ningsstap 1 in acht te nemen .
2) Voor de master-slavemodus is de schijnwer-
per standaard als nevenapparaat ingesteld .
Zo moet alleen de schijnwerper, die de
26
nevenapparaten moet sturen, als centraal
apparaat worden ingesteld .
Om de instelling te wijzigen, opent u het
menu-item
DMX
ƊSlave
De huidige instelling is met de pijl aangeduid .
Wijzig zo nodig de instelling met de toets
(0 – 255)
UP of DOWN .
(0 – 20 Hz)
3) Stel het centrale apparaat in op de gewenste
bedrijfsmodus (
7.5.1 Scènereeksen kopiëren
De geprogrammeerde scènereeksen van een appa-
raat (hoofdstuk 7 .4) kunnen op andere apparaten
worden overgedragen . Dit is zinvol als meerdere
apparaten autonoom met dezelfde scènereeksen
moeten lopen . Voor het synchrone bedrijf bij ver-
bonden apparaten (hoofdstuk 7 .5) hoeven de
scènereeksen niet te worden gekopieerd .
Verbind het apparaat waarvan de scène-
reeksen moeten worden gekopieerd, als centraal
apparaat met de andere apparaten (
stuk 7 .5) en stel ze in als nevenapparaten:
1) Open op de nevenapparaten die alle scène-
reeksen van het centrale apparaat moeten
overnemen, het menu-item
optie
ƊSlave
2) Open op het centrale apparaat het menu-
item
SET
) .
ƊSC01
display verschijnt de melding
3) Druk dan op de volgende toetsen:
UP, DOWN, UP, DOWN .
Telkens u op een van deze toetsen drukt,
wordt dit bevestigd met een stersymbool
op het display .
4) Start de kopieerprocedure met de toets
ENTER . Tijdens het kopiëren lichten de ne-
venapparaten geel op, in geval van een sto-
ring rood, en na succesvol kopiëren groen .
...
Pro.01
Opmerking: De gekopieerde scènereeksen zijn pas
beschikbaar, nadat naar een andere scènereeks omge-
schakeld of de voedingsspanning onderbroken werd .
8
Gebruik met een
DMX-regelaar
DMX is de afkorting van Digital Multiplex,
en staat voor digitale besturing van meerdere
DMX-apparaten via één gemeenschappelijke
besturingsleiding . Voor de bediening via een
DMX-lichtregelaar (bv . DMX-1440 of DMX-
510USB van IMG STAGELINE) beschikt de
schijnwerper over 11 DMX-besturingskanalen .
Naargelang de behoefte kunt u echter ook via
slechts 10, 6, 5, 4 of 3 kanalen sturen . De func-
ties van de kanalen en de DMX-waarden vindt
u terug in het hoofdstuk 10 .1 .
8.1 DMX-aansluiting
Voor het aansluiten van het DMX-apparaat zijn
er 3-polige XLR-connectoren met volgende pen-
configuratie beschikbaar:
pen 1 = massa, pen 2 = DMX−, pen 3 = DMX+
Voor het aansluiten moeten speciale kabels
voor de DMX-signaaloverdracht gebruikt wor-
den (bv . kabels van de CDMXN-serie van IMG
STAGELINE) . Bij kabellengtes vanaf 150 m en bij
het sturen van meer dan 32 apparaten via een
DMX-uitgang wordt in principe geadviseerd om
een DMX-ophaalversterker (bv . SR-103DMX van
IMG STAGELINE) te plaatsen .
. Op het display verschijnt:
RUN
= centraal apparaat
= nevenapparaat
☞
hoofdstuk 7 .1 – 7 .3) .
☞
hoofd-
en stel de
RUN
in .
en het submenu-item
. Op het
UPLD
Password:
1) Steek de stekker (6) van de leiding DMX IN
in de koppeling van de bijgeleverde leiding
met de XLR-stekker (10) en schroef de steek-
verbinding met de wartelmoer vast . Sluit de
XLR-stekker via een verlengkabel aan op de
DMX-uitgang van de lichtregelaar of, als er
bijkomende DMX-gestuurde apparaten wor-
den gebruikt, op de DMX-uitgang van een
ander DMX-gestuurd apparaat .
2) Verbind bij gebruik van andere schijnwerpers
ODW-2410RGBW de eerste schijnwerper via
de koppeling (9) van de kabel DMX OUT met
de stekker (6) van de kabel DMX IN in de 2de
schijnwerper . Verbind op dezelfde wijze de
tweede schijnwerper met de derde etc ., tot
alle apparaten in een ketting zijn aangesloten .
Als de DMX-verbindingskabels tussen
de schijnwerpers te kort zijn, gebruik dan
geschikte verlengkabels, bv .
ODP-34DMX
(2 m lang) of
ODP-34DMX / 10 (10 m lang) .
Voor het aansluiten van andere DMX-
gestuurde apparaten gebruikt u de adapter-
kabel met de XLR-koppeling .
3) Om storingen bij de signaaloverdracht te ver-
mijden, moet u bij lange leidingen of bij een
veelvoud van aaneengesloten apparaten de
DMX-uitgang van het laatste DMX-apparaat
in de ketting afsluiten met een weerstand
van 120 Ω (> 0,3 W): Steek een geschikte af-
.
sluitstekker (bv . DLT-123 van IMG STAGELINE)
in de XLR-koppeling van de meegeleverde
adapterkabel . Bij installatie buiten moeten
de XLR-koppeling en de afsluitstekker tegen
vocht worden afgeschermd .
*
8.2 DMX-bedrijfsmodus instellen
Om de ODW-2410RGBW met een lichtregelaar
te kunnen bedienen, moeten het DMX-start-
adres (
☞
hoofdstuk 8 .3) en de DMX-bedrijfs-
modus worden ingesteld . Uit de geselecteerde
bedrijfsmodus resulteert het aantal benodigde
DMX-kanalen (3 – 11 kanalen) . Informeer u in
hoofdstuk 10 .1 over de functies die in de res-
pectieve DMX-bedrijfsmodus stuurbaar zijn en
selecteer daarna of eventueel volgens het aantal
beschikbare besturingskanalen op de lichtrege-
laar de DMX-bedrijfsmodus:
1) Open het menu-item
2) De volgende instellingen zijn beschikbaar:
Instelling Aantal DMX-kanalen
11 kanalen /10 kanalen zonder sub-
ƊStage
adressering (☞ hoofdstuk 10.1.7)
3 kanalen
Arc.1
1 = rood, 2 = groen, 3 = blauw
4 kanalen
1 = dimmer, 2 = rood,
Ar1.d
3 = groen, 4 = blauw
4 kanalen
Arc.2
1 = rood, 2 = groen, 3 = blauw, 4 = wit
5 kanalen
1 = dimmer, 2 = rood, 3 = groen,
Ar2.d
4 = blauw, 5 = wit
6 kanalen
1 = dimmer, 2 = rood, 3 = groen,
Ar2.s
4 = blauw, 5 = wit, 6 = stroboscoop
3 kanalen
1 = kleur, 2 = kleurverzadiging,
HSV
3 = helderheid
Afb. 4 Aantal DMX-kanalen
3) De pijl
geeft de huidige instelling aan . Wij-
Ɗ
zig de instelling met de toets UP of DOWN .
.
Personality