Pas op bij koelleidingen
Gebruik niet-oxyderend soldeersel bij het hardsolderen om er
zeker van te zijn dat er geen vreemde stoffen of vocht de pijp kun-
nen binnendringen.
Zorg ervoor dat u koelmachine-olie op het zittingsoppervlak van
de "flare"- aansluiting doet en dat u de leidingen stevig vastdraait
met gebruik van een dubbele steeksleutel.
Gebruik een metalen beugel om de koelleiding te ondersteunen
zodat er geen gewicht op de einde van de leiding aan het binnen-
apparaat komt te staan. Monteer deze steunbeugel op 50 cm
afstand van de "flare"- aansluiting van het binnenapparaat.
7.4. Afvoerleidingwerk
• Zorg ervoor dat de afvoerleiding naar beneden loopt (met een helling van tenmin-
ste 1/100), naar buiten (lozing). Monteer geen stankafsluiter of andere onregel-
matigheid in de leiding.
• Zorg ervoor dat kruiselings gemonteerde afvoerleiding niet langer is dan 20 m (het
hoogteverschil niet meegerekend). Voor lange afvoerleidingen moet u een steun-
beugel monteren om zakken van de leidingen te voorkomen. Monteer nooit een
ontluchtingspijp, omdat anders het afvalwater eruit kan komen.
• Gebruik een harde PVC-pijp VP-25 (buitendiameter ø32 mm) voor de afvoerlei-
dingen.
• Zorg ervoor dat verzamelleidingen 10 cm lager dan de afvoeruitlaat van het appa-
raat gemonteerd zijn.
• Monteer geen stankafsluiter op de afvoeruitlaatopening.
• Zorg ervoor dat u de uitlaat van de afvoerleiding zo monteert dat deze geen stank
veroorzaakt.
• Doe het uiteinde van de afvoerleiding niet in een afvoer waar zich ionische gassen
ontwikkelen.
[Fig. 7.4.1] (P.4)
A Naar beneden lopende helling van 1/100 of groter
B Aftapslang (accessoire)
C Binnenapparaat
D Verzamelleiding
E Vergroot deze lengte tot ongeveer 10 cm
8. Luchtkokers
• Als u leidingen doorvoert, plaats dan een stuk canvas leiding op de plek waar de
leidingen het apparaat in gaan.
• Gebruik altijd onbrandbaar materiaal.
• Gebruik altijd ruim voldoende thermisch isolatiemateriaal om condensatievorming
op luchtinlaat-, luchtuitlaatflenzen en luchtuitlaatleidingen te voorkomen.
9. Elektrische bedrading
Voorzorgsmaatregelen bij elektrische bedrading
Waarschuwing:
Elektrisch werk moet door gekwalificeerde elektriciens gedaan worden in over-
eenstemming met de van toepassing zijnde "Technische Normen voor Elektri-
sche Installatie" en de bijgeleverde installatie-instructies. Speciale circuits
moeten ook gebruikt worden. Als een voedingscircuit te weinig capaciteit of
een installatiedefect heeft, kan het een elektrische schok of brand veroorzaken.
1. Zorg ervoor om een aardlekschakelaar in het voedingscircuit te installeren.
2. Monteer het apparaat zodanig dat geen van de regelcircuitkabels (afstandsbedie-
ning, transmissiekabels) in direct contact met de voedingskabel buiten het apparaat
kan komen.
3. Zorg ervoor dat er op geen enkele kabelaansluiting speling zit.
4. Sommige kabels (voedings-, afstandsbedienings- en transmissiekabels) boven
het plafond kunnen door muizen doorgebeten worden. Gebruik voor bescherming
zoveel mogelijk metalen pijpen om kabels doorheen te trekken.
5. Verbind het netsnoer nooit met de voedingsleidingen voor de transmissiekabels.
Als u dit wel doet, begeven de kabels het.
6. Zorg ervoor dat u de regelkabels aan het binnenapparaat, de afstandsbediening
en het buitenapparaat aansluit.
7. Aard het apparaat aan de kant van het buitenapparaat.
Voorzichtig:
• Zorg ervoor dat u het apparaat aan de kant van het buitenapparaat aardt.
Sluit de aardingskabel niet op een gas- of waterleiding, een bliksemafleider
of een aardingskabel voor de telefoon aan. Een niet goed geïnstalleerde aar-
dingskabel kan elektrische schokken veroorzaken.
• Als de stroomkabel beschadigd is, moet deze worden vervangen door de
producent, diens ondershoudsinstallateur of een gelijkwaardig gekwalifi-
ceerde technicus om gevaar en problemen te voorkomen.
1. Steek de afvoerslang (toebehoren) in de afvoerpoort.
(De afvoerslang mag niet meer dan 45° worden gebogen om te voorkomen dat de
slang scheurt of verstopt raakt.)
Het aansluitgedeelte tussen het binnenapparaat en de afvoerslang kan voor
onderhoudswerkzaamheden moeten worden afgekoppeld. Bevestig het onder-
deel met daarvoor bestemde bevestigingsmateriaal. Niet vastlijmen.
2. Sluit de afvoerleiding aan (O.D. ø32 PVC BUIS, niet inbegrepen).
(Bevestig de leiding met lijm voor het harde vinyl chloride-gedeelte van de leiding,
en zet het vast met de band (klein, toebehoren).)
3. Isoleer de afvoerleiding (O.D. ø32 PVC BUISE) en de houder (inclusief het hoek-
stuk).
[Fig. 7.4.2] (P.4)
A Binnenapparaat
B Isolatiebuis (kort) (accessoire)
C Rekband (toebehoren)
D Band bevestigingsgedeelte
E Insteekmarge
F Afvoerslang (toebehoren)
G Afvoerleiding aan (O.D. ø32 mm PVC BUIS, niet inbegrepen)
H Isolatiemateriaal (niet inbegrepen)
I Max.145 ± 5 mm
[Fig. 8.0.1] (P.4)
A Luchtinlaat
C Leiding
E Toegangsdeur
G Zorg dat deze afstand groot genoeg is om een te korte cyclus te voorkomen
H Luchtuitlaat
Voorzichtig:
Voor een goede constructie moet de inlaatpijp 850 mm of langer zijn.
Altijd horizontaal installeren.
Types regelkabels
1. Bedrading van transmissiekabels
Opmerking:
• Transmissiekabels mogen niet lichter zijn dan snoeren met een flexibele
mantel van polychloropreen (ontwerp 245 IEC 57)
• Kabeldiameter
2
Minimaal 1,5 mm
• Kabellengte
Maximaal 80 m.
• Aansluitwaarden
S1 - S2: 230V AC
S2 - S3: 24V DC
* Deze waarden gelden niet altijd ten opzichte van de aarde.
Het verschil tussen de aansluitpunten S3 en S2 is 24V DC. De aansluitpunten S3 en
S1 zijn echter niet elektrisch gescheiden door de transformator of een ander appa-
raat.
2. Afstandsbedieningskabels
Kabeltypes
2-aderige mantelkabel (niet afgeschermd) CVV
Kabeldiameter
0,3 tot 1,25 mm
Lengte
Maximaal 500 m
B Luchtfilter (is reeds geplaatst)
D Canvas doorvoerleiding
F Plafond
I Houd het leidingwerk 850 mm of langer
MA-afstandsbediening
2
51