Installatieprocedure
1. Voorkom kortsluiting door de sleutel uit het
contact te halen en de minkabel - van de accu
los te koppelen.
2. Maak de juiste ingangs- en
uitgangskabelaansluitingen voor elke eenheid.
3. Neem de bedradingsbundel en verbind deze
met het toestel.
4. Installeer het toestel in de auto.
5. Sluit de minpool - van de accu weer aan.
6. Druk op de resettoets. (blz. 26)
2 WAARSCHUWING
• Voorkom kortsluiting door de accukabel aan de
negatieve pool van de accu los te maken tijdens de
installatie.
• Zorg voor een goede stabiliteit van dit product. Installeer
het niet op een plaats die niet stabiel is.
• Volg de installatie- en bedradingsprocedures die in
deze gebruiksaanwijzing worden beschreven. Onjuiste
bedrading of wijziging van de installatie kan niet alleen
een defect of beschadiging van het toestel tot gevolg
hebben, maar ook een ongeluk veroorzaken.
• Installeer het toestel in geen geval op de volgende
plaatsen.
• Een plaats die de werking van het airbagsysteem stoort.
• Een plaats die niet van kunststof is gemaakt.
\ Installatie op leder, hout of stof kan het oppervlak
beschadigen.
• Een plaats die blootstaat aan direct zonlicht, lucht van
de airconditioning, vocht of hoge temperatuur.
\ Dit kan vervorming van de monitoreenheid tot
gevolg hebben.
• Als u voor de installatie van het toestel de bijgeleverde
monitorstand niet wilt gebruiken, moet u een in
de handel verkrijgbare monitorstand gebruiken.
(Bevestigingsgaten voor een dergelijke stand bevinden
zich aan de onderkant van de monitoreenheid.)
• De bevestiging en bedrading van dit product vereist
vakbekwaamheid en ervaring. Laat de bevestiging en
bedrading om veiligheidsredenen door vaklui uitvoeren.
• Installeer het toestel niet op plaatsen die aan direct
zonlicht, hitte of extreme vochtigheid blootstaan. Vermijd
ook zeer stoffige plaatsen of plaatsen die blootstaan aan
waterspatten.
• Gebruik geen eigen schroeven. Gebruik uitsluitend de
bij het toestel geleverde schroeven. Het toestel wordt
mogelijk beschadigd door gebruik van andere schroeven.
• Controleer bij een doorgebrande zekering eerst of de
kabels geen kortsluiting hebben veroorzaakt en vervang
u vervolgens de oude zekering door een nieuwe met
dezelfde stroomsterkte.
• Zorg dat de niet aangesloten kabels of aansluitingen niet
in contact komen met het metaal van uw auto of ander
elektrisch geleidend materiaal. Voorkom kortsluitingen
door de kapjes van ongebruikte aansluitingen of niet-
aangesloten kabeluiteinden niet te verwijderen.
• Controleer na installatie van het toestel of de remlichten,
knipperlichten, ruitenwissers, enz. op de auto naar
behoren werken.
• Isoleer niet-aangesloten kabels met isolatieband of ander
geschikt materiaal.
• Veeg het installatievlak grondig schoon en verwijder olie
en ander vuil.
Vermijd installatie op oneffen oppervlakken.
29
|
Nederlands