Videosysteem instellen
Als u een verplaatsing in het voorste meetlint herkent (afb. m, pagina 11):
➤ Wijzig de parameter „OFFSET" (offset).
➤ Kies „CALIBRATION" (kalibratie).
➤ Controleer het beeld.
➤ Herhaal deze stappen tot geen verplaatsing meer te zien is.
Als u een verplaatsing in de zijdelingse meetlinten herkent (afb. n, pagina 11):
➤ Wijzig de parameter „WIDTH" (breedte).
➤ Controleer het beeld.
➤ Herhaal deze stappen tot geen verplaatsing meer te zien is.
Als u een verplaatsing in het achterste meetlint herkent (afb. o, pagina 12):
➤ Wijzig de parameter „LENGTH" (lengte).
➤ Controleer het beeld.
➤ Herhaal deze stappen tot geen verplaatsing meer te zien is.
Na de fijnafstelling:
➤ Kies „SAVE INTERN" (intern opslaan) om de configuratie inclusief kalibratie in het
interne geheugen op te slaan.
➤ Kies „SAVE EXTERN" (extern opslaan) om de configuratie inclusief kalibratie met
extern geheugenmedium (SD-kaart of USB-stick) bijkomend op te slaan.
Als u de afstandslijnen van de achterste camera gebruikt:
➤ Lijn de afstandslijnen uit door de parameter „AUX LINE START" (start hulplijn) aan
te passen (zie hoofdstuk „Individuele camera (SINGLE CAMERA) instellen" op
pagina 199).
204
CAM360
NL