OPMERKING Doe niet meer dan
3/4 pogingen om te vermijden de motor
te blokkeren. Controleer de mogelijke
redenen voor het mislukken van het starten
in de "Tabel identificatie problemen".
6.3.4 Bedrijf
Doe als volgt om met de machine te werken:
• Richt de borstel met het daarvoor bestemde
commando (afb. 1.G) in de gewenste richting.
• Regel de werking in functie van de baan en
van de hoeveelheid te ruimen materiaal.
• Druk op het commando van de
borstel (afb. 9.C) om de rotatie van
de borstel in te schakelen.
• Druk op het commando voor voortbeweging
(afb. 9.D) om de aandrijving in te schakelen.
OPMERKING Gebruik de motor steeds bij vol
toerental tijdens het gebruik van de machine.
6.3.5 Sturen
De machine wordt gestuurd door ze in
de gewenste richting te draaien.
6.3.6 Schakelen
De machine moet stilstaan om te schakelen.
Ga als volgt te werk om te schakelen:
• Stop de machine door het commando voor
voortbeweging l (afb. 12.D) en het commando
van de borstel (afb. 12.C) los te laten.
• Verplaats de schakelhendel naar
de gewenste positie (afb. 12.A).
• Herneem de normale werking.
BELANGRIJK Schakelen bij
bewegende machine veroorzaakt
schade aan het transmissiesysteem.
6.4 STOPPEN
Om de machine te stoppen, laat men het
commando van de borstel (afb. 9.C) en het
commando voor voortbeweging (afb. 9.D) los.
Om de machine uit te schakelen, plaats men
de contactschakelaar op OFF (afb. 10.A).
Tracht de machine niet uit te
schakelen aan de hand van het
commando van de choke. Dit zou
de motor kunnen beschadigen.
De motor kan onmiddellijk na
het uitschakelen zeer warm zijn. Raak
de knalpot of de delen ernaast niet
aan. Gevaar op brandwonden.
6.5 SUGGESTIES VOOR HET GEBRUIK
Deze machine kan gebruikt worden om
verschillende soorten materiaal te ruimen,
en in verschillende werkruimtes te werken.
Aanwijzingen voor alle soorten terrein
• Houd steeds een snelheid voor de
voortbeweging en van de borstel aan
die geschikt zijn voor de condities en de
hoeveelheid weg te ruimen materiaal,
en stel ze af zodat het materiaal op
constante wijze weggeruimd wordt.
• Oefen niet teveel druk uit op de borstel.
Voor een geschikte arbeid is een
diepte van 5-10 cm van de borstel
voldoende voor de meeste werken.
• Verminder het toerental van de
motor alvorens deze te stoppen.
Grote zones
• In geval van onregelmatig of grof terrein,
moet men de vooruitbewegingssnelheid
verminderen om te vermijden dat de
borstel opspringt en beschadigd wordt.
• Ruimen betekent een centrale doorgang
creeren, door de zone in 2 delen te verdelen,
en vervolgens die andere zones te ruimen.
Dit vermindert de werklast op de borstel.
Sneeuw
• De sneeuw wordt efficiënter verwijdert
wanneer deze nog vers is. Ga nogmaals
over reeds gereinigde zones om de
sneeuwresten te verwijderen.
• Spuit de sneeuw, indien mogelijk, in de
richting van de wind. Controleer de afstand
en de richting van de weggeschoten sneeuw.
• Verminder het toerental van de
motor alvorens deze te stoppen.
Vuil en grind
• Om de hoeveelheid stof te verminderen dat
opwaait tijdens het ruimen, moet men met
een lage snelheid van de borstel werken.
Indien mogelijk moet men bovendien bij
voorkeur werken op vochtige of bewolkte
dagen, of nadat het geregend heeft.
• In geval van grind, dient men de hoogte van
de borstel af te stellen zodat de stenen net
aangeraakt worden en niet weggeschoten
worden, wat schade zou kunnen veroorzaken.
Zware afval
• Verminder de snelheid van de beweging
en werk zonder de hele werkbreedte
van de machine te gebruiken.
NL - 9