2. Als het stoeltje bevestigd is, wordt dit ge-
meld door de indicator (E) die groen wordt
(Fig. 19).
WAARSCHUWING! Controleer of het auto-
stoeltje goed aan de basis vastzit, door te pro-
beren het zowel aan de voor- als de achterkant
op te tillen.
3. Span het diagonale gedeelte van de gordel
zo veel mogelijk en doe hem door de daar-
voor bedoelde geleider (T) aan dezelfde zij-
de als het oprolsysteem van de gordel lopen
(Fig.20).
4. Om het stoeltje los te maken van de basis
gebruikt u de veiligheidshendel voor het
losmaken van het stoeltje (F) en trekt u te-
gelijkertijd aan de ontgrendelgreep van het
stoeltje (Fig. 21).
2.5 HET KIND IN HET AUTOSTOELTJE ZET-
TEN EN DE POSITIE VAN DE GORDELS
AFSTELLEN
WAARSCHUWING! De gordels moeten altijd
aan de groei van het kind worden aangepast.
Ga als volgt te werk om de afstelling uit te voeren:
• Druk op de verstelknop van de gordels P en
pak tegelijkertijd de twee gordels N van het
autostoeltje onder de schouderriemen vast en
trek ze naar u toe, om ze los te maken. (Fig. 22).
• Maak de veiligheidsgordel los, door op de rode
knop van de gesp (O) te drukken. (Fig. 23).
• Plaats de gesptongen in de daarvoor bedoel-
de lussen aan de zijkanten van de hoes (Fig.
24A – 24B); dat vergemakkelijkt het plaatsen
van het kind.
• Plaat het kind in het stoeltje.
WAARSCHUWING! Zorg er altijd voor dat het
kind goed tegen de rugleuning van het stoel-
tje leunt en dat het tussenbeenstuk correct
geplaatst is.
• Neem de gordels vast en leg de twee gespt-
ongen samen. (Fig. 25).
• Duw de twee gesptongen samen in de gesp
tot u een duidelijke "klik" hoort (Fig. 26). Om de
veiligheid te garanderen zijn de twee gespt-
ongen zo ontworpen dat voorkomen wordt
dat een enkele gesptong of een gesptong per
keer loskomt.
• Om de gordels van het autostoeltje aan te
spannen trekt u aan de verstelband Q van de
gordels tot ze goed op het kinderlichaam aan-
sluiten. (Fig. 27).
WAARSCHUWING! De gordels moeten goed
gespannen zijn en op het kind aansluiten, maar
niet te strak zitten: ter hoogte van de schouders
moet er een vinger tussen de gordel en het
kind kunnen worden gestoken.
WAARSCHUWING! Controleer of de gordels
niet verdraaid zitten.
2.6 DE HOOGTE VAN DE HOOFDSTEUN IN-
STELLEN
De hoofdsteun kan afgesteld worden om de
autostoel beter aan te passen aan de grootte
van het kind. Bij een optimale afstelling:
• is het hoofd altijd goed gesteund en beschermd.
• bevinden de veiligheidsgordels van de auto-
stoel zich altijd op de goede hoogte, dat wil
zeggen, die van de schouders. Met de speciale
verstelring (L) van hoofdsteun en gordels op
de rugleuning kunt u de hoogte van de hoofd-
steun van de autostoel regelen (Fig. 28) tot de
gewenste hoogte wordt bereikt.
3. VERDERE HANDELINGEN
3.1 KANTELEN
Het autostoeltje kan in 4 verschillende standen
gekanteld worden, met gebruik van de kantel-
greep (D) op de basis.
3.2 REINIGING EN ONDERHOUD
De hoes van de autostoel is volledig verwij-
derbaar en kan met de hand of op 30°C in de
wasmachine worden gewassen. Volg bij het
wassen de instructies op het etiket van de be-
kleding, waar de volgende wassymbolen op
staan:
Op 30°C in de wasmachine wassen
30° C
Niet bleken
Niet in de droger drogen
Niet strijken
Niet chemisch laten reinigen
Gebruik nooit schuur- of oplosmiddelen. Cen-
50