NL
– vóórdat u de maaihoogte afstelt.
20) Neem gas terug vóórdat u de motor uitschakelt. Draai
na het maaien de benzinetoevoer dicht, waarbij u de aan-
wijzingen in het motorinstructieboekje nauwkeurig dient
op te volgen.
21) Tijdens het maaien dient u altijd een veiligheidsafstand
van het roterende mes in acht te nemen, afhankelijk van de
lengte van de handgreep.
D) ONDERHOUD EN OPSLAG
1) Laat de bouten en de schroeven vastgedraaid zitten om
er zeker van te zijn dat de machine altijd op een veilige
manier gebruiksklaar is. Als u regelmatig onderhoud aan
de grasmaaier pleegt zal de werking van de maaier veilig
blijven en zal het prestatieniveau gelijk blijven.
2) Zet de grasmaaier niet met benzine in de tank in een
ruimte waar de benzinedampen met vlammen, vonken of
een warmtebron in aanraking zouden kunnen komen.
3) Laat de motor afkoelen vóórdat u de grasmaaier
opbergt.
4) Om het brandgevaar zoveel mogelijk te beperken
dient u de motor, de geluiddemper van het uitwerpme-
chanisme, de accubak en de benzinetank vrij te hou-
den van gras, bladeren of teveel vet. Laat geen zakken
of bakken met gemaaid gras in de opslagruimte achter.
5) Controleer de deflector en de opvangzag regelmatig
zodat u kunt controleren of deze onderdelen versleten of
beschadigd zijn.
6) Als u de tank moet legen, dient u dit in de open lucht te
doen en terwijl de motor koud is.
7) Trek werkhandschoenen aan als u het mes demonteert
en opnieuw monteert.
8) Zorg dat het maaidek opnieuw in balans wordt
gebracht nadat het mes geslepen is. Alle handelingen
aan het maaidek (demontage, slijpen, in balans brengen,
hermontage en/of vervanging) vergen een welbepaalde
vaardigheid en het gebruik van speciaal gereedschap; uit
veiligheidsoverwegingen, dienen deze handelingen bijge-
volg uitgevoerd te worden in een gespecialiseerd service-
centrum.
9) Gebruik de machine om veiligheidsredenen nooit
met versleten of beschadigde onderdelen. De onder-
delen moeten vernieuwd en niet gerepareerd worden.
Gebruik uitsluitend originele reserveonderdelen.
Onderdelen van een andere kwaliteit kunnen de machi-
ne beschadigen en kunnen gevaarlijk zijn voor de
gebruiker.
E) TRANSPORT EN VERPLAATSING
1) Telkens wanneer de machine verplaatst, geheven, ver-
voerd of overgeheld moet worden, is het noodzakelijk:
– stevige werkhandschoenen te dragen;
– neem de machine vast op punten waar u een stevige
grip hebt, rekening houdend met het gewicht en de
spreiding van het gewicht;
– doe een beroep op een toereikend aantal personen die
het gewicht van de machine kunnen heffen, volgens de
kenmerken van het transportmiddel of de plaats waar de
machine opgenomen of opgesteld moet worden.
2) Bevestig de machine tijdens het vervoer goed met tou-
wen of kettingen.
NEDERLANDS
De milieubescherming moet een belangrijk en prioritair
aspect vormen voor het gebruik van de machine, ten gun-
ste van de civiele samenleving en de omgeving waarin we
leven.
– Wees geen storend element voor uw buren.
– Volg nauwkeurig de lokale normen op voor de afdan-
king van het snijafval.
– Volg nauwgezet de plaatselijke normen voor het ver-
werken van de verpakking, olie, benzine, batterijen, fil-
ters, versleten delen of eender welk element met een
sterke invloed op de omgeving; dit afval mag niet met
de huisafval weggeworpen worden, maar moet
gescheiden worden en aan speciale verzamelcentra
toevertrouwd worden, die de recyclage van de materia-
len zullen verzorgen.
– Bij het buiten bedrijf stellen van de machine, mag deze
nooit in het milieu achtergelaten worden maar moet ze
naar een opvangcentrum gebracht worden, volgens de
geldende locale normen.
De identiteit van het product wordt bepaald door het
onderdeel-en serienummer van de machine.
Zijn terug te vinden op deze sticker die op het chassis van
de machine zit geplakt:
1. Niveau van de geluids-
sterke volgens de richtlijn
2000/14/CE
2. EG-merkteken volgens
richtlijn 2006/42/CE
3. Productiejaar 4. Type
grasmaaier
5. Serienummer
6. Naam en adres van de
Fabrikant 7. Artikelcode 8. Vermogen motor en toerental
9. Gewicht in kg
Onmiddellijk na de aankoop van de machine, worden de
identificatienummers (3 - 4 - 5) in de hiertoe bestemde
ruimten op de laatste pagina van de handleiding geno-
teerd.
BESCHRIJVING VAN DE SYMBOLEN OP DE KNOPPEN
(indien aanwezig)
21
21. Traag 22. Snel 23. Starter
24. Stop motor 25. Aandrijving ingeschakeld
26. Rust 27. Motor starten
Maximale waarden voor geluid en trillingen
Voor model .................................................................................. 454 504 554 554
Geluidsdrukniveau aan het oor van de bediener
(op basis van de norm 81/1051/EEG) ................................. db(A) 81,6 83,5 85,2 82
- Meetonzekerheid (2006/42/CE - EN 27574) .................... db(A)
Gemeten geluidsniveau (volgens de richtlijn
2000/14/EG, 2005/88/EG) ................................................... db(A) 95,3 95,5 97,6 96
- Meetonzekerheid (2006/42/CE - EN 27574 ..................... db(A)
Gegarandeerd geluidsniveau (volgens de richtlijn
2000/14/EG, 2005/88/EG) ................................................... db(A)
Trillingsniveau (op basis van de norm EN 1033) .................. m/s
- Meetonzekerheid (2006/42/CE - EN 12096) ..................... m/s
44
HET MILIEU
PRODUCTIDENTITEIT
6
4
3
5
22
23
24
25
NL
9
8
1
7
2
26
27
AVS
1,2 1,0 0,7 1,2
0,4 0,4 0,4 1,0
96
96
98
98
2
5,4 6,3 6,2 2,0
2
0,4 0,9 0,6 0,8