reedschapstassen (afb. 11)
Flex Pro:
Het product voldoet met betrekking tot de ergono-
mie en het comfort aan de eisen van EN 813.
Toepassing vlg. EN 813 afb. 10c:
Flex Pro Plus:
Het product voldoet aan de eisen van EN 813. De
opname in de zitgordel hiervoor vindt plaats via het
ventrale zitgordeloog (L).
Toepassing vlg. EN 361 (afb. 8a – e):
Het veilig verbinden van de gordel met een reddings-
of valbeveiligingssysteem gebeurt met de opvango-
gen (A of A/2), de evt. gebruikte afzonderlijke verbin-
dingselementen (karabiners moeten bestand zijn
tegen een zijdelingse belasting ≥ 15 kN) moeten
voldoen aan EN 362 en worden aan deze (A- of
A/2-markering) bevestigd. Bij het gebruik van de
voorste opvangogen A/2 moeten altijd beide beves-
tigingsogen met het verbindingsmiddel volgens EN
362 worden gebruikt. Valbeveiligingssystemen
kunnen met of zonder schokdempende elementen
worden uitgerust. De valbeveiligingssystemen
moeten tijdens een val de optredende botskrachten
reduceren tot een voor een lichaam aanvaardbaar
niveau (6 kN). In een opvangsysteem mag alleen een
harnasgordel volgens EN 361 worden gebruikt! Voor-
afgaand aan het gebruik van een opvangsysteem
moet ervoor worden gezorgd dat de vereiste vrije
valruimte op de werkplek onder de gebruiker wordt
gewaarborgd.
Vrije valruimte onder de gebruiker
De rek (Hs) van de gordel na een valbelasting be-
draagt maximaal 27 cm. De bijbehorende gebruiks-
aanwijzing voor het gebruikte verbindingsmiddel
(energieabsorberende verbindingsmiddelen, valbe-
veiligers, meelopende opvanginrichtingen aan een
beweegbare of vaste geleider) en evt. andere ge-
bruikte onderdelen moeten in acht worden geno-
men.
Toepassing vlg. EN 361 + EN 353-1 (afb. 10a – b):
De veilige verbinding met de meelopende opvangin-
richting aan vaste geleider (EN 353-1, klimbescher-
mingsloper) vindt plaats via het glijdende opvangoog
(A + ladder). De verbinding met de meelopende op-
vanginrichting aan beweegbare geleider vindt plaats
volgens de aanwijzingen van de fabrikant van de
opvanginrichting. Voorafgaand aan het gebruik van
een opvangsysteem moet ervoor worden gezorgd
dat de vereiste vrije valruimte op de werkplek onder
de gebruiker wordt gewaarborgd.
Toepassing vlg. EN 358 (afb. 10c):
Verbindingselementen van het bevestigingssysteem
moeten aan de laterale ogen (D) worden vastgezet.
Deze ogen mogen uitsluitend worden gebruikt voor
bevestigingsdoeleinden. Het bevestigingssysteem
moet worden aangehaald. Het aanslagpunt moet
zich boven of op heuphoogte bevinden en de vrije
valhoogte moet worden begrensd tot maximaal 0,5
m.
Afb. 2 Omdoen van de gordel
2a Uitlijnen van de gordel aan de schouderbekleding
2b – c Zijdelings omdoen van de gordel (zoals een
jas)
Afb. 3 Bij het sluiten van de Triple Lock gespen aan
de benen en heupen moet op een juiste toewijzing
worden gelet. Identificatie in acht nemen! (Benen –
Links & Rechts)