5
ELEKTRISCH GEDEELTE
1. Zorg ervoor dat alle bekabeling stevig is vastgezet, het juiste type kabel wordt gebruikt en dat de
aansluitpunten en kabels niet mechanisch kunnen worden belast.
Een slechte aansluiting of bevestiging kan brand veroorzaken, enz.
2. Controleer of de aardingsaansluiting is gemonteerd. (Aarding)
Sluit de aardingsdraad niet aan op een gas- of waterleiding, bliksemafleider of de aardedraad van een
telefooninstallatie.
Door een slechte aarding kan gevaar voor elektrische schokken ontstaan.
3. De elektrotechnisch installateur moet de elektrische aansluitingen volgens de lokale voorschriften en
op de manier zoals is beschreven in deze installatiehandleiding uitvoeren en de installatie aansluiten
op een schone groep.
Door onvoldoende capaciteit van de voedingsschakeling kan gevaar voor elektrische schokken of brand ontstaan.
• Deze binnenunit heeft geen netsnoer.
• Door foutieve of onvolledige bekabeling kan brand of rook ontstaan.
• Installeer altijd een aardlekschakelaar die niet geactiveerd wordt door piekspanningen.
Zorg er steeds voor dat de airconditioner is aangesloten op een aardlekschakelaar om elektrische schokken te
voorkomen.
• Gebruik altijd de meegeleverde snoerklemmen.
• Beschadig de aders of de isolatiemantel niet bij het strippen van de voedings- en besturingskabels.
• Gebruik voor de bekabeling tussen de buitenunit en de binnenunit kabels die voldoen aan de lokale voorschriften
(kabelsoort en aansluitmethode, enz.)
• Gebruik een netsnoer en verbindingskabel met de voorgeschreven diameter, van het voorgeschreven type en de
voorgeschreven beveiligingen.
• Gebruik voor de voedingsaansluiting bekabeling die in overeenstemming is met de lokaal geldende voorschriften.
• Meer informatie over de bekabeling van de buitenunits vindt u in de installatiehandleiding bij de buitenunit.
• Sluit de (220–240 V) voedingskabel nooit aan op het aansluitingenblok ( A , B , enz.) voor de afstandsbediening.
(Het systeem werkt dan niet.)
• Leid de bedrading zodanig dat deze niet in contact komt met de hete leiding.
Daardoor kan de coating smelten en kunnen ongelukken ontstaan.
• Vergeet niet, bij het maken van de aansluitingen in het aansluitingencompartiment, een lus in de kabel te maken
en de kabel vast te zetten met de kabelklem.
• Installeer de koelmiddelleidingen en de besturingsbekabeling in dezelfde montagegoot.
• Schakel de voedingsspanning van de binnenunit pas in nadat de koelmiddelleidingen volledig vacuüm gezogen zijn.
Bekabeling voor de afstandsbediening
Voor de bekabeling voor de afstandsbediening wordt een 2-aderige kabel gebruikt zonder polariteit.
Aansluitmethode
1. Sluit de verbindingskabel aan op de aansluiting met het corresponderende nummer van de aansluitingenblokken van
de binnen- en buitenunit. H07 RN-F of 245 IEC 66 (minimaal 1.5 mm²)
2. Monteer een aardlekschakelaar.
3. Isoleer de niet gebruikte aders met elektrisch isolatietape.
4. Gebruik voor de bekabeling tussen de apparaten geen aftakking van een bestaande kabel.
5. Zet de kabel met een snoerklem vast
WAARSCHUWING
AANDACHTSPUNTEN
AANDACHTSPUNT
169