1. OVERZICHT
De AIRVO 2 is een bevochtiger met een geïntegreerde flowgenerator voor de toediening met een hoge flow
van verwarmde en bevochtigde beademingslucht aan zelf ademende patiënten via diverse patiëntinterfaces.
BEOOGD GEBRUIK
De AIRVO 2 is bestemd voor de behandeling van zelf ademende patiënten die baat zouden hebben bij het met
hoge toevoer toedienen van verwarmde en bevochtigde beademingslucht. Dit is inclusief patiënten waarbij de
bovenste luchtwegen zijn gepasseerd. Afhankelijk van de patiëntinterface kan de flow 2-60 L/min bedragen.
De AIRVO 2 is bestemd voor gebruik bij patiënten in ziekenhuizen en instellingen voor langdurige zorg.
De AIRVO 2 biedt ademondersteuning via een neuscanule-interface voor langzamer, dieper ademhalen en
betere alveolaire ventilatie. De AIRVO 2 biedt luchtwegbevochtiging voor patiënten met een neuscanule of
een tracheostoma en kan, indien nodig, met extra zuurstof worden gebruikt.
WAARSCHUWINGEN
!
• Het apparaat is niet bestemd voor ondersteuning van vitale lichaamsfuncties.
• Patiënten moeten te allen tijde op geschikte wijze worden gemonitord. Stroomstoringen schaden de
therapie.
• Toediening via de neus van beademingslucht genereert een flowafhankelijke positieve luchtwegdruk
(PAP). In gevallen waarin PAP een negatieve invloed op een patiënt kan hebben moet hiermee rekening
worden gehouden.
Om brandwonden te voorkomen:
• Het apparaat dient uitsluitend te worden gebruikt met de interfaces, waterkamers en beademingsslangen
die zijn aangegeven in deze gebruikershandleiding.
• Wanneer de beademingsslang of de interface langer dan de aangegeven tijd wordt gebruikt, kan er
ernstig letsel optreden, waaronder infectie.
• Lees in het hoofdstuk 'Zuurstof' van deze handleiding alle waarschuwingen voordat u het apparaat gaat
gebruiken met zuurstof.
• Het apparaat nooit gebruiken.
• als er gaten, scheuren of knikken in de verwarmde beademingsslang zitten;
• als het niet goed werkt;
• als de schroeven in de behuizing ooit zijn losgegaan.
• Zorg dat de lucht onbelemmerd door het apparaat en de beademingsslang kan stromen.
• Het apparaat mag niet worden neergezet op plaatsen waar de ventilatie rondom het apparaat wordt
belemmerd.
• Nooit de luchtopeningen van het apparaat blokkeren of het apparaat op een meegevend oppervlak
(zoals een bed of bank) zetten, omdat het filtergebied hierdoor geblokkeerd kan worden. Houd de
luchtopeningen vrij van pluisjes, haren en dergelijke.
Om elektrische schokken te voorkomen:
• Het apparaat niet opbergen of gebruiken waar het in water kan vallen of daarin kan worden getrokken.
Trek de stekker van het netsnoer uit het stopcontact en stop het gebruik van het apparaat als er water in
de behuizing terecht is gekomen.
• Het apparaat nooit gebruiken:
• als het gevallen of beschadigd is;
• als het netsnoer of de stekker beschadigd is;
• als het in het water is gevallen.
• Trek het netsnoer niet vaker uit de achterzijde van het apparaat dan absoluut nodig is. Is dit toch nodig,
houd het snoer dan aan de stekker vast om het snoer te verwijderen. Trek niet aan het netsnoer zelf.
• Stuur het apparaat naar een bevoegd servicecentrum voor onderzoek en reparatie, behalve zoals
uiteengezet in deze handleiding.
Om verstikking en inhalatie van voorwerpen te voorkomen:
• Zorg dat er een luchtfilter is aangebracht wanneer het apparaat wordt gebruikt.
• Nooit een voorwerp in een opening of slang steken of laten vallen.
Diversen:
• De vochtigheidsproductie komt in het geding onder 18 °C (64 °F) en boven 28 °C (82 °F).
• Het apparaat is niet geschikt voor gebruik in aanwezigheid van een brandbaar anesthesiemengsel met
lucht, zuurstof of lachgas.
• Voordat het apparaat bij een patiënt wordt gebruikt, dient u zich ervan te verzekeren dat het
alarmgeluidsignaal gehoord kan worden door de functiecontrole van het alarmsysteem uit te voeren,
zoals beschreven in de paragraaf Alarmen.
F – 2