7D Trek de regelaar voor voor- en achteruit en zijwaarts vliegen (2J) voorzichtig naar
achteren om achteruit te vliegen.
7E Beweeg de regelaar voor voor- en achteruit en zijwaarts vliegen (2J) voorzichtig
naar links om naar links te vliegen.
7F Beweeg de regelaar voor voor- en achteruit en zijwaarts vliegen (2J) voorzichtig
naar rechts om naar rechts te vliegen.
7G Beweeg de liftkracht-/draaiingsregelaar (2C) naar links om de helikopter linksom te
laten draaien.
7H Beweeg de liftkracht-/draaiingsregelaar (2C) naar rechts om de helikopter rechtsom
te laten draaien.
2F Schakelaar ‚normale/3D-vliegmodus': in de normale vliegmodus is de motor
uit wanneer de liftkrachtregelaar helemaal naar beneden wijst. Als de schakelaar 2F
op 3D-vliegmodus wordt gezet, draait de motor continu met vol vermogen, ook als de
liftkrachtregelaar helemaal naar beneden wijst. Deze schakelaar mag alleen worden
gebruikt als de helikopter met draaiende motor op de grond staat of als hij in de lucht
is. Het model kan anders ernstig beschadigd raken.
2H Motor Shut Down: als op deze ‚noodstopschakelaar' wordt gedrukt, wordt de motor
onmiddellijk uitgeschakeld. Deze schakelaar mag alleen worden gebruikt om grotere
schade te voorkomen wanneer een botsing met een hindernis onvermijdelijk lijkt.
2O Ondersteunde vliegmodus/3D:
- Ondersteunde modus geactiveerd - lampje 2R brandt permanent
- 3D-vliegmodus geactiveerd - lampje 2R knippert snel
De ondersteunde vliegmodus is een automatische oriëntatieherstelfunctie; als deze
is geactiveerd kan het model slechts in beperkte mate kantelen bij bediening van de re-
gelaar voor voor-/achteruit en zijwaarts vliegen (2J). Als de regelaar voor voor- en achte-
ruit en zijwaarts vliegen wordt losgelaten, neemt het model vanzelf weer een stabiele
vliegstand aan. U dient uw eerste vliegervaringen absoluut in deze modus op te doen.
In de 3D-vliegmodus zijn alle vliegmanoeuvres mogelijk. In deze modus is de kan-
telhoek van de helikopter bij bediening van de regelaar voor voor- en achteruit en
zijwaarts vliegen niet langer begrensd. Als de regelaar voor voor- en achteruit bijvoor-
beeld lang genoeg wordt bediend, kantelt het model in de lucht zo lang naar voren
of achteren tot het ondersteboven is gedraaid. Let op: om ondersteboven te kunnen
vliegen, moet bovendien de schakelaar 2F worden geactiveerd. Voor kunstvliegen, en
vooral ondersteboven vliegen, is zeer veel oefening nodig.
2N Hoge en lage kantelsnelheid: als de hoge
kantelsnelheid is geactiveerd („H" op de display links) is het
model wendbaarder. Kies in het begin absoluut de langzame
kantelsnelheid („L" op de display links).
2M Omschakelknop besturingsmodus 3 en 4: door langdurig op deze knop te
drukken, kunt u de regelaartoewijzing van de functies ‚zijwaarts vliegen' en ‚draaiing'
verwisselen (besturingsmodus 3 resp. 4). Door opnieuw langdurig op deze knop te
drukken, schakelt u weer over op de vorige modus.
2P Hover Debugging: deze functie kan alleen in de ondersteunde vliegmodus worden
gebruikt. Gewoonlijk wordt het model getrimd geleverd. Als het model om welke reden
dan ook drift tijdens zweefvlucht, kan dit met deze knop worden gecorrigeerd. De
Hover Debugging Mode wordt geactiveerd door driemaal achter elkaar kort op de knop
te drukken. In geen geval activeren tijdens de normale vlucht. Als de Hover Debugging
Mode is geactiveerd, kan het model worden getrimd zoals gebruikelijk. Laat het model
daarna landen en druk eenmaal kort op knop 2P om de instellingen op te slaan. Als de knop
langer dan 2 seconden wordt ingedrukt, worden opgeslagen triminstellingen op nul gesteld.
34
H/L
8 sChakelen Tussen BesTurIngsMODI
Het model is in de fabriek ingesteld op modus 2. We raden beginners aan om absoluut
met deze instelling te vliegen. Geoefende piloten zijn mogelijk gewend aan een
andere besturingsmodus. Daarom kan de zender ook worden omgeschakeld op de
besturingsmodus 1, 3 of 4. Links of rechts bovenin de display wordt aangegeven,
welke besturingsmodus momenteel actief is. De trimregelaars worden verwisseld in
samenhang met de toewijzing van de besturingsfuncties aan de regelaars.
Regelaar 2C (links)
Besturingsmodus 1
A: voor-/achteruit en
B: draaiing
Besturingsmodus 2
C: liftkracht en
B: draaiing
Besturingsmodus 3
A: voor-/achteruit en
D: zijwaarts
Besturingsmodus 4
C: liftkracht en
D: zijwaarts
2E Schakelaar voor besturingsmodus naar boven: besturingsmodus 2 of 4
(omschakelen door lang op knop 2M te drukken)
2E Schakelaar voor besturingsmodus naar beneden: besturingsmodus 1 of 3
(omschakelen door lang op knop 2M te drukken)
aanWIJzIngen VOOr VeIlIg VlIegen
ALGEMENE VLIEGTIPS:
• Zet de helikopter altijd op een vlakke
ondergrond. Een schuin vlak kan het
startgedrag van de helikopter onder
bepaalde omstandigheden negatief
beïnvloeden.
• Beweeg de regelaars altijd langzaam en
met gevoel.
• Houd steeds de helikopter in het oog,
kijk niet naar de zender!
• Beweeg de liftkrachtregelaar weer een
beetje naar beneden zodra de helikopter
loskomt van de grond. Pas de liftkracht-
regelaar aan om de vlieghoogte te
handhaven.
• Beweeg de liftkrachtregelaar weer iets
naar boven als de helikopter daalt.
• Beweeg de liftkrachtregelaar iets naar
beneden als de helikopter stijgt.
DE GESCHIKTE VLIEGOMGEVING:
De plaats waar u met de helikopter vliegt,
moet voldoen aan de volgende criteria:
• Laat het model nooit in woonruimten
vliegen, het is geschikt voor vliegen
buitenshuis bij geen tot weinig wind.
• Ook kan in hallen met een ruimte van ten
minste 20 x 20 x 10 meter worden
gevlogen.
Regelaar 2J (rechts)
C: liftkracht en
D: zijwaarts
A: voor-/achteruit en
D: zijwaarts
C: liftkracht en
B: draaiing
A: voor-/achteruit en
B: draaiing
• Het is vaak al genoeg om de richtingsrege-
laar een heel klein beetje in de gewenste
richting te tikken om een bocht te maken.
De eerste keren dat met de helikopter
wordt gevlogen, heeft men meestal de
neiging de regelaars te heftig te
bedienen. Beweeg de regelaars altijd
langzaam en voorzichtig,
in geen geval snel en schokkerig.
• Beginners kunnen na het afstellen van
de trim het best eerst de beheersing
van de liftkrachtregelaar oefenen.
De helikopter hoeft aanvankelijk niet per
se rechtuit te vliegen. Het is beter om
eerst te proberen een constante hoogte
van ongeveer een meter boven de
grond te handhaven door de liftkrachtre-
gelaar steeds kortstondig aan te raken.
Oefen daarna pas met het naar links en
rechts sturen van de helikopter.
• Verzeker u er vóór het starten in ieder
geval van, dat alle levende wezens,
inclusief de piloot, zich op meer dan 10
meter van de vliegmachine bevinden
wanneer deze opstijgt.
• Houd het model steeds in het oog,
zodat het niet tegen de piloot, andere
mensen of dieren aanvliegt en hen
letsel toebrengt.
35