5.6
STOPPEN
1. Laat beide koppelingshendels los. Opmerking. Als de
sneeuwfrees blijft draaien - zie "7.4" hieronder.
2. Open de brandstofkraan (1:M).
3. Zet de stopschakelaar (1:S) op de positie "OFF".
5.7
STARTEN
1. Start de motor zoals hierboven. Laat de motor vóór ge-
bruik een aantal minuten warmdraaien.
2. Stel de blaasinrichting in.
3. Stel de blaasinrichting zo in, dat de sneeuw in de richting
van de wind wordt geworpen.
Als de koppelingshendel is ingedrukt, mag de ver-
snellingshendel niet worden verplaatst.
4. Stel de versnellingshendel in op de gewenste positie.
5. Druk de koppelingshendel van de vijzel in om de ventila-
tor van de vijzel en de uitvoer in te schakelen.
Kijk uit voor de draaiende vijzel. Houd handen,
voeten, haar en losse kleding uit de buurt van de
bewegende onderdelen van de machine.
6. Druk de koppelingshendel van de vijzel in. Afhankelijk
van de gekozen versnelling beweegt de sneeuwfrees nu
vooruit of achteruit.
5.8
RIJTIPS
De demper en de omliggende onderdelen worden
zeer heet als de motor draait. U kunt brandwon-
den oplopen.
1. Laat de motor altijd vol gas, of op de daarna beste optie,
draaien.
2. Pas de snelheid altijd aan de winterse omstandigheden
aan. Regel de snelheid met behulp van de versnellings-
hendel.
3. Sneeuw kan het beste direct nadat het gevallen is worden
verwijderd.
4. Werp de sneeuw indien mogelijk altijd in de richting van
de wind uit.
5. Stel de geleiders met behulp van de schroeven (1:H) op
de betreffende ondergrond in:
- Op een vlakke ondergrond, zoals bijv. asfalt, moeten de
geleiders op ongeveer 3 mm onder de sneeuwschuiver
worden ingesteld.
- Op een ongelijke ondergrond, zoals bijv. grindpaden,
moeten de geleiders op ongeveer 30 mm onder de
sneeuwschuiver worden ingesteld.
Stel de geleiders altijd zo in dat er geen grind of
steentjes in de sneeuwfrees kunnen komen. Er is
kans op letsel als deze steentjes op hoge snelheid
worden uitgeworpen.
Let erop dat de geleiders aan beide kanten gelijk zijn af-
gesteld.
5. Pas de snelheid zo aan dat de sneeuw gelijkmatig wordt
uitgeworpen.
NEDERLANDS
het legen van de uitvoerpijp.
5.9
1. Controleer de machine op losse of beschadigde onderde-
len. Vervang indien nodig beschadigde onderdelen.
2. Haal losse schroeven en moeren aan.
3. Veeg alle sneeuw van de machine.
4. Beweeg alle bedieningselementen een aantal keer heen
en weer.
5. Draai de choke linksom in gesloten positie.
6. Haal de startkabel los van de bougie.
6.1
Onderhoudsarti-
kel
Motorolie verver-
sen
Aandrijfriemen,
controleren
Verbindingen,
smeren
Bandenspanning,
controleren
Bougie, controle-
ren/vervangen
6.2
Ververs de olie de eerste keer na 2 gebruiksuren en daarna
om de 20 werkuren of ten minste één keer per seizoen. Ver-
vers de olie bij een warme motor.
1. Laat de sneeuwfrees iets overhellen, zodat de olieaftap-
plug (1:Q) het laagste punt van de motor vormt.
2. Schroef de olieaftapplug los.
3. Laat de olie in een opvangbak lopen.
4. Schroef de olieaftapplug weer vast.
5. Vul nieuwe olie bij: zie "5.2" hierboven voor het geschik-
te type en de hoeveelheid.
Translation of the original instructions
Verwijder in de uitvoerpijp opgehoopte sneeuw
niet voordat:
- beide koppelingshendels zijn vrijgegeven,
- de motor stopt en
- de kabel is losgekoppeld van de bougie.
- Ga nooit met uw handen in de uitvoerpijp of vij-
zel.
Gebruik altijd het meegeleverde gereedschap voor
NA GEBRUIK
Dek de machine niet af als de motor en de demper
nog warm zijn.
6 ONDERHOUD
ONDERHOUDSSCHEMA
Frequentie
Na 2 uur en daarna
na iedere 20 uur.
Na 2 uur en daarna
ieder jaar.
Eenmaal per jaar. 10W-olie
Eenmaal per jaar.
100 uur
OLIE VERVERSEN
Als de motorolie direct wordt afgetapt nadat de
motor is uitgezet, kan het erg heet zijn. Laat de
motor daarom een paar minuten afkoelen voordat
u de olie aftapt.
NL
Type
SAE 5W30 -
10W40
Champ. N11YC,
LD F7TC
51