Op de korte afstand heeft een kleine pulslengte een goed scheidend
vermogen. Bij het testen over grotere afstanden belet de kabeldemping de
waarneming van ver verwijderde storingen.
De standaard-pulslengte kan worden gewijzigd. Zie het hoofdstuk Menu in
deze gebruikershandleiding voor het wijzigen van de standaard-pulslengte.
Pulse Height (Pulshoogte):
U kiest uit drie pulshoogten: 3 V , 5 V en 14 V pk-pk; 14 V-pulsen zijn echter
niet beschikbaar wanneer het testbereik van het instrument kleiner is dan
400 m. Wanneer u de pulshoogte vergroot worden de weergegeven
reflecties groter afgebeeld zodat u deze gemakkelijker kunt identificeren.
Door vergroting van de pulshoogte echter kunnen storingen worden
'overgeslagen', vooral als deze zich voordoen in de nabijheid van het
instrument.
Echosporen opslaan (M1 tot M15)
De TDR2000/2 beschikt over vijftien geheugenplaatsen die u kunt
gebruiken voor het opslaan van echosporen. U kunt deze echosporen
opslaan voor latere analyse of voor analyse op een pc nadat u ze met
behulp van TRACEMASTER-software hebt gedownload. Op elke
geheugenplaats kan een grafisch echospoor worden opgeslagen samen
met de testvoorwaarden, de versterkingsfactor, het bereik en de
modusinstellingen.
Echosporen opslaan
Terwijl het gewenste echospoor op het display zichtbaar is drukt u de
SHIFT-toets tegelijk met de SAVE-toets in.
Het display moet nu in de linker bovenhoek een geheugenplaats aangeven
alsmede de indicatie SAVE MODE (Opslagmodus). Druk op SHIFT en SAVE
(Opslaan).
Dankzij de uitgebreide mogelijkheden op de TDR2000/2 voor het
weergeven van twee sporen en het meten van verschillen, kunt u de
geheugenplaatsen gebruiken als vergelijkingsmateriaal voor rechtstreeks
waargenomen echosporen. Dit is nuttig als de bekende goede aders die
normaal in de L1-L2-modus zouden worden gebruikt zich op te grote
afstand van de geteste kabel (C.U.T.) bevinden. In plaats daarvan kan het
opgeslagen spoor van een bekende goede kabel worden vergeleken met
de geteste kabel.
Echosporen opnieuw oproepen
Druk in een van de weergavemodi L1, L2, L1&L2 enzovoort op de toets
SAVE (Opslaan). Het instrument geeft het echospoor van de
geheugenlocatie M1 weer of van een andere vooraf gekozen locatie. De
betreffende instellingen voor bereik en versterking worden ook
opgeroepen.
Door de pijl UP (Op) of DOWN (Neer) op de toets GAIN (Versterking) in
te drukken kunt u alle geheugenplaatsen doorlopen.
Door de toets MODE (Modus) in te drukken kunt u een teruggeroepen
echospoor met L1 vergelijken. Druk de knoppen SHIFT en MODE tegelijk
in om over te schakelen tussen L1&M- en L1-M-weergave. Het bereik, de
versterkingsfactor en de pulslengte worden opnieuw opgeroepen en
automatisch op de opgeslagen waarden ingesteld. Tijdens de weergave van
een opgeslagen echospoor kunnen deze waarden niet worden gewijzigd.
U kunt echter wel de cursor verplaatsen, de modus ZOOM (Zoomen)
selecteren en de snelheidsfactor wijzigen zodat u het opgeslagen
echospoor volledig kunt analyseren.
Met een druk op de toets SAVE (Opslaan) sluit u de modus voor het
opnieuw oproepen van echosporen.
Naar een pc downloaden
Om het opgeslagen echospoor naar een pc te downloaden, sluit u de
127