Informatie van het voorbeeld
Tussen 1969 en 1975 kocht de SNCF serie CC 6500, als
universele loc voor het gelijkstroomnet, in drie leverings-
series (CC 6501-38, 6539-59 en 6560-74) die duidelijk van
elkaar verschilden voor wat betreft de ventilatieband aan de
zijkant. Nog vier exemplaren ontstonden in de tweesystee-
muitvoering als BB 21001 en 21002 (1969) en BB 21003 en
21004 (1974), die echter in 1995/96 tot de gelijkstroomlocs
CC 6575-6578 werden omgevormd. Alle locs hebben het voor
die tijd typische SNCF-uiterlijk, dat door ontwerper Paul
Arzens, de artistiek adviseur van de SNCF, was ontworpen.
Hij zag bij het ontwerp van de voorzijde het silhouet van
een hardloper voor zich, met een voorovergebogen lichaam
en gebogen benen. Daarmee was de zogenoemde „nez
cassé" (= gebroken neus) geboren – een en profiel gezien
zigzaggend verlopende kop.
Overeenkomstig wat toen bij de SNCF gangbaar was, was
de CC 6500 als „monomoteur"-machine bedacht. Elk van de
twee drieassige draaistellen had slechts één zelfventiler-
ende gelijkstroommotor van het type TTB 665 A1, die via
versnellingsbak en scharnierassen alle wielstellen aandreef.
De locomotiefbehuizingen rustten op vier rubberen veere-
lementen, bestaande uit meerdere rubberlagen met stalen
tussenlagen. De versnellingsbak had twee instellingen: „V"
voor Vitesse (topsnelheid = max. 220 km/h) en „M" (= Mar-
chandies) voor goederentreinen (topsnelheid = 100 km/h)
met duidelijk verhoogde trekkracht.
4