Om hoeken en bochten te nemen draait U het stuur met beide handen in de gewenste richting. De
voorwielen draaien en sturen de scooter onmiddellijk in de nieuwe aangegeven richting. Let er bij
bochten en hoeken altijd op dat er voldoende plaats is om de bocht of hoek te nemen. Smalle
doorgangen moeten zo worden genomen: rij eerst in een zo groot mogelijke bocht naar de doorgang
zodat U de smalle doorgang vrijwel recht kan nemen. Denk erom dat Uw scooter achteraan meestal
breder is dan vooraan.
Vermijd het schuin aanzetten van bochten. Door de bocht te "snijden" kunnen de achterwielen een
hindernis raken en zo de stabiliteit van de scooter in het gedrang brengen.
2.7.5 Achterwaarts rijden
L
WAARSCHUWING:
rijeigenschappen van de scooter.
L
WAARSCHUWING:
rijden altijd de laagste snelheid.
L
WAARSCHUWING:
achterom.
Achterwaarts (DUWACTIE VAN LINKER HAND) rijden moet U met hoge concentratie doen en steeds
zeer goed opletten. De snelheid bij het achterwaarts rijden ligt weliswaar lager dan bij het voorwaarts
rijden, toch adviseren wij U om bij het achterwaarts rijden de snelheidsregelaar op minimum te zetten.
Wanneer U met het voertuig achteruit rijdt, moet U rekening houden met de mensen of de dingen
achter U.
Denk erom dat bij het achterwaarts rijden de stuurbewegingen omgekeerd worden uitgevoerd en dat
Uw scooter onmiddellijk in de gewenste richting draait.
Wanneer U achteruit rijdt maakt de Scooter een geluid.
2.7.6 Hellingen
L
WAARSCHUWING:
rijeigenschappen van de scooter.
L
WAARSCHUWING:
nooit in vrijloop.
L
WAARSCHUWING:
mogelijke snelheid bij het nemen van hellingen.
L
WAARSCHUWING:
statische stabiliteit bergop niet (zie paragraaf "Technische specificaties").
L
WAARSCHUWING:
Rijd altijd recht op een helling en vermijd dat de wielen loskomen van de grond (oprijden van
oprijplaten, opritten, enz.) omdat dan de scooter kan kantelen. Leun altijd voorover wanneer U een
steile helling oprijdt. Omdat Uw scooter wordt aangedreven door een differentieel, moeten beide
aandrijfwielen steeds in contact blijven met de grond. Wanneer een aandrijfwiel loskomt van de grond,
is er om veiligheidsredenen geen krachtoverbrenging en kan de Scooter niet verder rijden.
Wanneer U op een helling stopt omdat U de gashendel loslaat, is Uw scooter beveiligd tegen
onverwachts wegrollen. Wanneer de gashendel in neutrale stand staat, wordt de motorrem
geactiveerd.
Bij het verder rijden op een helling trekt U de gashendel zo ver mogelijk naar voren, zodat er
voldoende energie geleverd wordt om te rijden. Uw scooter zal de helling langzaam oprijden.
Wanneer de snelheid niet hoog genoeg is om de helling te nemen, draait U de snelheidsregelaar
hoger en probeert U opnieuw.
Wanneer U op een helling rijdt, gaat de batterij-indicator mogelijk op en neer. Dit is een normaal
verschijnsel waarover U zich geen zorgen hoeft te maken.
Houd Uw scooter onder controle – Maak U vertrouwd met de
Houd Uw snelheid onder controle – Gebruik bij het achterwaarts
Gevaar voor aanrijding – Kijk bij het achterwaarts rijden altijd
Houd Uw scooter onder controle – Maak U vertrouwd met de
Houd Uw scooter onder controle – Zet bij hellingen Uw scooter
Houd Uw snelheid onder controle – Gebruik altijd de snelst
Kantelgevaar – Overschrijd de maximum hellingshoek van
Rijd nooit achterwaarts op een helling.
Pagina 14
Venus 3, Venus 4
2014-03