het volledig opgewikkeld is, te activeren (aan) / deactiveren (off).
– Niveau RDC: hier stelt u de maximumwaarde van RDC in (van 1 tot 4).
Niveau 1 komt overeen met de minimumwaarde van RDC. Met deze instel-
ling geeft de motor het maximumkoppel af in de sluitfase, wanneer de
functie RDC actief is. Niveau 4 komt overeen met de maximumwaarde van
RDC. Met deze instelling geeft de motor het minimumkoppel af in de sluit-
fase, wanneer de functie RDC actief is.
• Weersensoren – Omvat de volgende functies (voor het weergaven en wijzigen
van de verschillende menupunten dient het betreffende menupunt geselecteerd
te worden, wanneer u de instellingen uitvoert in het scherm dat verschijnt):
– Activering zonsensor: hier kunt u de functies van de "zon"-sensor van Nice
activeren (on) / deactiveren (off). Functie die alleen gebruikt kan worden als
deze sensor op de motor is aangesloten.
– Niveau windalarm: hier kunt u het activeringsniveau van de "wind"-beveili-
ging instellen. Functie die alleen gebruikt kan worden als de "wind"-sensor
van Nice op de motor is aangesloten.
– Niveau zonalarm: hier kunt u het activeringsniveau van de "zon"-beveiliging
instellen. Functie die alleen gebruikt kan worden als de "zon"-sensor van
Nice op de motor is aangesloten.
– Richting in geval van regen: hier kunt u de positie programmeren die de
zonwering aan moet nemen als het regent. Functie die alleen gebruikt kan
worden als de "regen"-sensor van Nice op de motor is aangesloten.
• Radiocodes – Hier kunt u één of meer zenders programmeren of wissen.
• Blokkeer/deblokkeer codes – (functie die alleen beschikbaar is op de moto-
ren van de serie NEO). Maakt het mogelijk het geheugen van de motor te
blokkeren / deblokkeren om het per ongeluk opslaan van andere zenders te
verhinderen.
• Gegevens wissen – Hier krijgt u toegang tot de functies voor het wissen
van het geheugen van de motor. De volgende gegevens kunnen gewist wor-
den: posities eindaanslagen, werkingsparameters en zenders.
4.2.2 - Beschrijving van de menupunten van het menu "Algemene functies"
• Naam – Hier kunt u een "etiket" aan de motor toekennen om hem te kunnen
identificeren.
• Groep – Functie die bestemd is voor geavanceerd gebruik van de Oview-TT
in een "TTBus"-netwerk (lees de paragraaf B in het Tweede Deel van de
handleiding).
• Firmwareversie – Hier kunt u controleren welke firmwareversie aanwezig is
in de met de Oview-TT verbonden motor.
• Hardwareversie – Hier kunt u zien welke hardwareversie aanwezig is in de
met de Oview-TT verbonden motor.
5 – Nederlands
TWEEDE DEEL
Verdere informatie en geavanceerd gebruik
A - Inleiding: wat is een bus-netwerk
In de wereld van de automatisering spreekt men van bus-netwerk (lokaal net-
werk voor communicatie via kabel tussen meerdere automatiseringen) wanneer
het nodig is de volgende zaken op gecombineerde en gecentraliseerde wij-
ze te beheren: a) de bediening en de werking van twee of meer automatiserin-
gen; b) de programmering, de diagnostiek en het onderhoud van de inrichtin-
gen waaruit deze automatiseringen bestaan.
Over het algemeen bestaat een bus-netwerk uit de volgende elementen:
– aanwezigheid in het netwerk van tenminste twee of meer inrichtingen;
– "fysieke" verbinding tussen deze inrichtingen via een enkele kabel (die al dan
niet ook de stroomtoevoer verzorgt);
– "logische" verbinding tussen deze inrichtingen op basis van de toekenning
van een "adres" (uniek nummer) aan iedere inrichting en vervolgens de herken-
ning hiervan door het systeem, gedurende de fase van de gegevenscommuni-
catie (dit nummer stelt het systeem in staat de informatie uitsluitend aan de
inrichting te sturen waarvoor zij bestemd is);
– gebruik van een "unieke taal", gedeeld door en begrijpelijk voor alle inrichtin-
gen in het netwerk, die gebaseerd is op een vooraf bepaald protocol (bijvoor-
beeld, de standaard "TTBus", "BusT4" etc. van Nice) om de gegevens te code-
ren, door te geven en te decoderen.
B - Gebruik van de Oview-TT in een "TTBus"-netwerk
Over het algemeen kunnen alle Nice inrichtingen die beschikken over het com-
municatieprotocol "TTBus" en de fysieke aansluitingen voor deze technologie
onderling verbonden worden om een communicatienetwerk te vormen. De
fysieke aansluiting wordt tot stand gebracht met een bus-kabel die uit twee
interne geleiders bestaat (de voeding loopt over een aparte kabel).
Om een uit meerdere motoren bestaand "TTBus"-netwerk te construeren, is
het, alvorens de verschillende inrichtingen fysiek met elkaar te verbinden, nood-
zakelijk de Oview-TT met behulp van de meegeleverde kabel op elke motor aan
te sluiten en in elk van de motoren een nummer te programmeren dat "groep"
genoemd wordt (sectie "Menu" > "Algemene functies" > "Groep"), waarbij voor
iedere motor een waarde tussen 0 en 63 wordt gekozen (fabrieksinstelling = 0).
Aangezien dit nummer het "TTBus"-systeem zal dienen om iedere motor die in
het netwerk aanwezig is op eenduidige wijze te identificeren, is het noodzakelijk
dat aan iedere motor een ander nummer wordt toegewezen, dat niet al aan een
andere motor werd toegewezen. Dankzij de verschillende nummers zal het sys-