9.2. Temperatuurregeling
Bij instelling van de thermostaatregelaar in
een van de mogelijke keuzestanden wordt
de temperatuur in zowel het koel- als het
vriesgedeelte automatisch geregeld.
De thermostaatregelaar kan in acht verschillende
standen worden gezet:
0
Apparaat is uitgeschakeld
De hoogste temperatuur van het koelgedeelte (het warmst)
1
Tussenstanden
2 t/m 6
7
De laagste temperatuur van het koelgedeelte (het koudst)
Doe geen levensmiddelen in het koel- en vriesgedeelte, voordat het
apparaat is afgekoeld.
Zet voordat u verse levensmiddelen in het apparaat doet, de
thermostaatregelaar op stand 7. Controleer de temperatuur in het koel- en
het vriesgedeelte door er een thermometer in te leggen. Optimaal is een
temperatuur van +8 °C in het koelgedeelte en een temperatuur van -18 °C in het
vriesgedeelte. Als deze temperaturen zijn bereikt, kunt u de levensmiddelen in
het apparaat plaatsen.
De binnentemperaturen kunnen worden beïnvloed door de standplaats
van het apparaat, de omgevingstemperatuur en de frequentie waarmee
de deur wordt geopend. Houd hiermee rekening bij het instellen van de
thermostaat.
De maximale stand van de thermostaat moet alleen kortstondig bij
hoge buitentemperaturen of voor het vullen van het apparaat met snel
te koelen producten worden ingesteld. Nadat de gewenste
binnentemperatuur is bereikt, moet de thermostaat weer op een lagere
stand worden gezet, omdat de temperatuur in het koelgedeelte anders
daalt tot onder de 0 °C en dit een negatieve impact kan hebben op de
gekoelde levensmiddelen.
DE
FR
NL
ES
IT
101