•
Vermijd zo mogelijk het gebruik van
het apparaat bij nat gras.
•
Let steeds op een veilige stand,
vooral op hellingen, vuilnisterreinen,
putten of dijken. Daardoor kunt u het
apparaat in onverwachte situaties be-
ter controleren.
- Werk altijd dwars op de helling,
nooit op- of neerwaarts.
- Wees uiterst voorzichtig als u de
rijdrichting op de helling wijzigt.
- Maai niet op overdreven steile hel-
lingen (max. 10°).
•
Beweeg het apparaat slechts stap-
voets voort.
•
Wees uiterst voorzichtig wanneer u het
apparaat omkeert of het naar u toe trekt.
•
Houd het snoeigereedschap stil wan-
neer het apparaat gekanteld moet
worden, voor het transport op andere
vlakten dan gras en wanneer het ap-
paraat van de te maaien vlakte weg of
in de richting van de te maaien opper-
vlakte voortbewogen wordt.
•
Gebruik nooit het apparaat met be-
schadigde beschermingsinrichtingen
of beschermroosters of zonder aan-
gebouwde beschermingsinrichtingen,
bijvoorbeeld stootbescherming en/of
grasvanginrichtingen. Daardoor wordt
ervoor gezorgd dat de veiligheid van
het apparaat gehandhaafd blijft.
•
Wijzig de regelaarinstelling van de
motor niet of draai deze niet dol. U zou
het apparaat kunnen beschadigen.
•
Voordat u de motor start, ontkoppelt u
al het snoeigereedschap en alle aan-
drijvingen.
•
Start of activeer de startschakelaar
met voorzichtigheid en dit in overeen-
stemming met de door de fabrikant
verstrekte instructies. Let op vol-
doende afstand van de voeten tot het
snoeigereedschap. Er bestaat gevaar
voor verwondingen.
•
Bij het starten of aanzetten van de motor
mag het apparaat niet gekanteld worden
tenzij het apparaat bij het procédé op-
getild moet worden. In dit geval kantelt
u het apparaat slechts in die mate als
absoluut noodzakelijk is en tilt u enkel de
van de gebruiker afgewende zijde op.
•
Start de motor niet wanneer u vóór
het uitwerpkanaal staat.
•
Schakel de motor op instructie in en
enkel wanneer uw voeten zich op een
veilige afstand tot het snoeigereed-
schap bevinden.
•
Breng nooit handen of voeten tegen
of onder draaiende onderdelen. Neem
altijd een veilige afstand tot de uitwer-
popening in acht. Eén moment van
onoplettendheid bij het gebruik van
het apparaat kan tot ernstige verwon-
dingen leiden.
•
Het apparaat nooit met een draaiende
motor optillen of dragen.
•
Zet de motor uit, trek de bougiedop
af en vergewis u dat alle beweegbare
onderdelen stilstaan:
- voordat u blokkeringen lost of verstop-
pingen in het uitwerpkanaal verhelpt;
- voordat u het apparaat controleert,
reinigt of eraan werkt;
- wanneer een vreemd voorwerp
geraakt werd. Zoek naar beschadi-
gingen aan het apparaat en voer de
noodzakelijke reparaties door voordat
u herstart en met het apparaat werkt;
- indien het apparaat ongewoon sterk
begint te trillen, is een onmiddellijke
controle noodzakelijk.
•
Zet de motor uit
- wanneer u het apparaat verlaat;
- voordat u bijtankt;
•
Bij het uitlopen van de motor dient de
smoorklep gesloten te worden.
•
Laat het apparaat nooit zonder toe-
zicht op de werkplaats achter.
NL
67