4. Gebruik
Na 5
seconden
4.3. Een ventilatorsnelheid selecteren (FAN) (VENTILATOR) (Fig. 4-1)
Druk op de toets
4.
• Telkens wanneer u op de toets drukt, verandert de instelling.
Auto
• Welke ventilatorsnelheden beschikbaar zijn, is afhankelijk van het binnenunitmodel.
* De symbolen verschillen per model.
Opmerking:
In de volgende gevallen kan de werkelijke ventilatorsnelheid die door het apparaat wordt gegenereerd, afwijken van de
snelheid die op het display van de afstandsbediening wordt aangegeven.
• Het apparaat is bezig met opwarmen of ontdooien.
• Direct nadat het verwarmen is gestart (terwijl het systeem wacht tot van stand wordt gewisseld).
• In de verwarmingsstand is de kamertemperatuur hoger dan de temperatuurinstelling.
• In de koelstand is de kamertemperatuur lager dan de temperatuurinstelling.
• Het apparaat staat in de droogstand.
4.2. Een temperatuur selecteren (Fig. 4-1)
Om de temperatuur te verlagen, drukt u op de toets
Om de temperatuur te verhogen, drukt u op de toets
• Telkens wanneer u op de toets drukt, gaat de temperatuur
0,5 °C (1 °F) omhoog/omlaag.
• De instellingsbereiken voor de temperatuur zijn als volgt:
Koelen/drogen
* Raadpleeg 6.3. 6) Instelling van ingesteld temperatuur-
bereik in de installatiehandleiding als het ingestelde
temperatuurbereik is gewijzigd.
Bij gebruik van de stand AUTO (dubbele instelling)
• De temperatuur die voor de huidige bedrijfsstand (koelen
Instellingsscherm
of verwarmen) is ingesteld, wordt weergegeven.
• Wanneer op de toets
de ingestelde temperatuur knipperen en wordt het instel-
lingsscherm weergegeven.
Als u de bovenlimiet (koelen) voor het ingestelde tempe-
ratuurbereik wilt wijzigen, drukt u op de toets
Als u de onderlimiet (verwarmen) voor het ingestelde tem-
peratuurbereik wilt wijzigen, drukt u op de toets
• Druk in het instellingsscherm op de toets
knipperende display tussen de bovenlimiet (koelen) en
de onderlimiet (verwarmen) te schakelen.
• Druk in het instellingsscherm op de toets
om de knipperende temperatuurinstelling te wijzigen.
• Na 5 seconden inactiviteit verschijnt het vorige scherm
weer op het display.
* Het verschil tussen de bovenlimiet (koelen) en de onder-
limiet (verwarmen) kan niet op minder dan 2 °C (4 °F)
worden ingesteld.
* Afhankelijk van het aangesloten binnen- en buitenunit-
model kan de stand AUTO (dubbele instelling) mogelijk
niet worden gebruikt.
Verwarmen
19–30 °C
17–28 °C
67–87 °F
63–83 °F
Auto
Ventilator
19–28 °C
Niet instelbaar
67–83 °F
of
3 wordt gedrukt, gaat
3.
3.
2 om het
of
7
3.
3.
nl
3