de gebruiker beweegt of wordt bewogen, moet de band onder spanning worden gehouden door de
terugtrekveer die in het apparaat is ingebouwd. Bij een val zal het interne blokkeringssysteem ervoor
zorgen dat de band stopt met zich uit te rollen, waardoor de val in optimale omstandigheden wordt
gestopt. Een waarschuwingsvlag is er in opgenomen die zal ontplooien als de band door het stoppen
van de val een kracht heeft ondergaan (het apparaat mag daarna niet meer gebruikt worden).
7-3 INSTALLATIE
Verbinding:
Het automatische valbeveiligingssysteem moet met een betrouwbaar verankeringspunt wor-
den bevestigd door middel van een verbindingsstuk dat voldoet aan de norm EN 362
Het verbindingsstuk aan de energieopnemer moet met het dorsale verankeringspunt van het
harnas worden verbonden. Bijlage 3 Zie markering, pagina 207(7O)
Het verbindingsstuk aan de intrekbare band van het apparaat moet met het verankeringspunt
van de structuur worden verbonden Zie afbeelding 7
WAARSCHUWING – GEVAAR: VERBIND DE VALBEVEILIGINGSBAND ENKEL MET DE
HIERVOOR BESTEMDE VERANKERINGSPUNTEN BEVESTIG NIET DIRECT AAN DE BAND, DE
VERSTELELEMENTEN OF DE ACCESSOIREHOUDER VAN HET HARNAS. Zie afbeelding 8
7-4 WERKING
Ongeacht het gebruikstype moet het apparaat zodanig op het harnas worden geïnstalleerd dat de
opnemer met het dorsale verbindingspunt D is verboden.
a) STANDAARDGEBRUIK (homologatie
207(7J)
"Standaardgebruik" wordt beschouwd als de situatie waarin de intrekbare band van het apparaat is
verbonden met een verankeringspunt binnen de omtrek van een cirkel met een straal van 2 m op het
dorsale punt D van het harnas (met uitzondering van de grijze zone tussen de knieën en de voeten
van de gebruiker, d.w.z. ongeveer 0,5 m boven de grond zie afbeelding 2a).
b) VERHOOGD GEBRUIK (homologatie buiten
Bijlage 1 Zie markering, Bijlage 3, pagina 207(7L)
"Verhoogd" gebruik wordt beschouwd als de situatie waarin de intrekbare band van het apparaat
is verbonden met een verankeringspunt dat zich aan de voeten van de gebruiker of net erboven
bevindt (binnen 0,5 m boven de grond). Het is ten strengste verboden om de uitrustingen onder de
voeten van de gebruiker te verbinden (gearceerde zone zie afbeelding 2a).
Het apparaat werd getest voor horizontaal gebruik en werd ook succesvol onderworpen aan een type
A valbeveiliging. Dit betekent een val over een niet-snijdende, stalen nok zonder braam en straal r =
0,5 mm.
De correcte werking in "verhoogde" modus vereist echter dat aan de volgende vereisten wordt
voldaan:
Als de uitrusting is verbonden met een verankeringspunt aan de voeten van de gebruiker of binnen
0,5 m boven de grond, mag de uitrusting enkel worden gebruikt op type A nokken, zoals op stalen
profielen, houten balken en dakrelingen (bedekt of afgerond).
Als de uitrusting horizontaal in "verhoogde" modus wordt gebruikt met een risico op een val van een
hoogte op een nok en als de risicobeoordeling voor de start van de werken aantoont dat de nok zeer
scherp is en/of "veel braam" heeft (zoals bij een onbedekt dak, roestige stalen balken of betonnen
randen), moet u:
- vóór de start van de werken geschikte maatregelen nemen om een val op de nok te vermijden
- of de nok beschermen alvorens u begint te werken
NT90024026 IND A.indd 61
|
EN 360) Zie markering, Bijlage 3, pagina
|
) VG 11060 Rev.8 / VG11.085 Rev.1-
61
20.3.2015 13:41