Voor elk transport
•
Schakel de airconditioner uit en trek het netkabel bij de stekker uit het stopcontact�
•
Leeg het condensaatreservoir�
Tijdens het transport
•
Pak de airconditioner alleen aan de transportgrepen (5) vast�
•
Trek anti-slip, stevige handschoenen aan�
•
Trek niet aan het netkabel om de airconditioner te verplaatsen�
•
Bij vervoer met een voertuig: plaats de airconditioner zodanig dat hij niet kan wegglijden of om-
vallen�
Na elk transport
•
Plaats de airconditioner rechtop�
•
Laat de airconditioner minstens 12 uur staan alvorens hem in werking te stellen, zodat het koel-
middel zich in de compressor kan verzamelen� Anders kan de compressor beschadigd raken!
6
Montage
Als u de airconditioner wilt gebruiken in de werkingsmodi koelen, ontvochtigen en automatisch, moet
de uitlaatluchtslang (16) worden gemonteerd zodat de uitlaatlucht uit de kamer kan worden afgevoerd�
In de bedrijfsmodus ventilatie wordt geen uitlaatlucht geproduceerd�
Ga als volgt te werk om de uitlaatluchtslang op de airconditioner aan te sluiten:
1� Trek de uitlaatluchtslang (16) aan beide uiteinden uit elkaar�
Let er vooral op dat de lamellen aan het begin en het einde van
de uitlaatluchtslang volledig zijn uitgeklapt.
2� Bevestig de slangadapter (15) aan een uiteinde van de uitlaat-
luchtslang� Om dit te doen, draait u de slangadapter ongeveer 3
tot 4 keer tegen de klok in op de uitlaatluchtslang�
De verbinding moet zo luchtdicht mogelijk zijn.
3� Bevestig de adapter voor het vensterinzet (17) aan het andere uit-
einde van de uitlaatluchtslang� Om dit te doen, draait u de adapter
voor het vensterinzet voor de ruit ongeveer 3 tot 4 keer tegen de
wijzers van de klok in op de uitlaatluchtslang�
De verbinding moet zo luchtdicht mogelijk zijn.
4� Bevestig de slangadapter aan de luchtuitlaat voor uitlaatlucht (9)
door de slangadapter van bovenaf in het frame te duwen�
De airconditioner is nu gemonteerd.
NL
108