NL
vorstvrije ruimte zijn.
• De installatieruimte moet voldoende verlicht zijn.
• Het werk is voorbereid aan de hand van de afmetingen aangegeven
in de voorbeeldinstallatie en de EN 12056-4 norm.
• De machineruimte waar de Sanicubic SC wordt geïnstalleerd moet
groot genoeg zijn om 600 mm ruimte over te houden rondom en bo-
ven het apparaat, om onderhoud uit te kunnen voeren. De hoogte van
de ruimte moet ongeveer 2 tot 2,5 m zijn.
• Het alarmsignaal is altijd zichtbaar voor de gebruiker (indien nodig
kan er een externe alarmschakelaar gebruikt worden).
• In geval van afvoer van vet afvalwater is het gebruik van een vet
afscheidende tank essentieel.
• Afvalwater anders dan hierboven genoemd, zoals van artisanale
oorsprong mag niet worden afgevoerd door de buizen zonder van te-
voren te zijn verwerkt.
• De basis van de installatieruimte moet worden ontworpen op basis
van de mogelijke belastingen die optreden, afhankelijk van de grootte
van de installatie.
• In de vaak lager gelegen gebieden verzamelt grondwater of perco-
laat zich vaak. Daarom moet in een hoek van de ruimte een kleine scha-
cht aanwezig zijn waar deze vloeistoffen zich kunnen verzamelen en
kunnen worden afgevoerd met een kelderafvoerpomp.
4.2 VOORBEREIDING
• Een plafondhaak boven de plaats van installatie van de opvoerinstal-
latie vergemakkelijkt de montage evenals eventuele onderhouds- en
reparatiewerkzaamheden aan de pomp.
• Alvorens met de montage te beginnen, moeten alle constructie- en
pijpafmetingen worden gecontroleerd en vergeleken met de afmetin-
gen van het systeem. Het is vooral belangrijk om ervoor te zorgen dat
de altijd dalende toevoerleiding niet lager is dan de inlaathoogte van
het verzamelreservoir.
• Installeer het pompstation op de lege vloer en zet deze waterpas
met behulp van een waterpas.
• Maak het apparaat vast aan de grond met behulp van de meegele-
verde montagekit om te voorkomen dat het pompstation gaat drijven.
4.3 HYDRAULISCHE AANSLUITING
LET OP
Het pompstation mag niet worden gebruikt als contro-
lepunt voor buizen.
Ondersteun de buizen stroomopwaarts vanaf het pomp-
station. Maak aansluitingen zonder blokkades.
Gebruik geschikte middelen om de thermische uitzet-
ting van de buizen te compenseren.
4.3.1 Inlaat
BELANGRIJK
Het is aanbevolen om terugslag- en afsluitventielen te monteren op
de toevoerbuizen. Deze moeten zo gemonteerd worden dat ze het
demonteren van het pompstation niet hinderen.
OPMERKING
Alle buisaansluitingen dienen de overdracht van geluid te voorkomen
en flexibel te zijn.
Het buizensysteem is ondersteund.
Respecteer een minimumhelling van 3% op de inlaatleidingen om een
goede doorstroming van het water naar de installatie te verzekeren.
Steek vervolgens de toevoerleiding in de opening.
4.3.2 Afvoer
LET OP
Onjuiste montage van de afvoerbuis.
Lekken en onder water lopen van de installatieruime!
Het pompstation mag niet worden gebruikt als contro-
lepunt voor buizen.
Sluit geen andere afvoerbuizen aan op de afvoerbuis.
Installeer om het risico van terugstroom van water van de riolering
te voorkomen de afvoerbuis in een bocht zodat de basis zich op het
hoogste punt boven het terugstroomniveau bevindt.
Aan de horizontale druk van de pomp wordt de flensboog DN100, 90°
gemonteerd, die in verticale richting eindigt.
De installatie van een terugslagklep (niet meegeleverd) in de druklei-
ding van de opvoerinstallatie is verplicht.
Achter een terugslagklep is de inbouw van een schuifafsluiter aangera-
den, om de reiniging resp. een eventuele vervanging van de terugslag-
klep te verlichten.
Buisleiding en kranen moeten, voor zover nodig, met buisklemmen of
consoles ondersteund worden.
4.3.3 Ventilatie
BELANGRIJK
Overeenkomstig de aanbevelingen van EN 12050-1 moet deze zijn
voorzien van een ventilatieopening boven het dak. Het pompstation
dient altijd geventileerd te worden zodat de tank altijd op atmosfe-
rische druk is. De ventilatie moet geheel vrij zijn en de lucht moet
in beide richtingen kunnen stromen (er dient geen diafragmaklep
geïnstalleerd te zijn).
• De reservoirventilatie DN100 is ofwel rechtstreeks op de ventilatielei-
ding van het gebouw aangesloten of apart boven het dak geïnstalleerd.
• Sluit de ventilatiebuis verticaal op de ventilatieopening met de flexi-
bele koppelstukken.
• De verbinding dient reukvrij te zijn.
• De ventilatiebuis dient niet te worden aangesloten op de ventilatie-
pijp van een vetafscheider.
LET OP
Onvoldoende ventilatie.
Risico op niet –functioneren van het pompstation!
Sluit géén mechanische ventilatie aan
De ventilatie moet vrij blijven
Blokkeer de ventilatieopening niet
Installeer geen luchtinlaatklep (diafragmaklep).
4.4 ELEKTRISCHE AANSLUITING
GEVAAR
Voor iedere montage en demontage van de pomp of
andere werken aan het toestel is deze te scheiden van
het elektrische net.
GEVAAR
Elektrische aansluiting uitgevoerd door een onge-
kwalificeerd individu.
Kans op overlijden door een elektrische schok!
De elektrische aansluiting mag enkel door een elektri-
sche vakman uitgevoerd worden!
De elektrische installatie moet voldoen aan de normen
van toepassing in desbetreffende land.
• Alle gebruikte elektrische installaties moeten voldoen aan de norm
IEC 60364/NF C 15-100, die moeten bv. stopcontacten aardingsklem-
men hebben.
• Het elektrische net, waaraan de machine wordt aangesloten, moet
over een hooggevoelige aparte FI-veiligheidsschakelaar I < 30 mA voor
de sturing beschikken, of om een uitval van de sturing bij het aansprin-
gen van de FI-veiligheidsschakelaar te voorkomen, is per pomp een
FI-veiligheidsschakelaar tussen sturing en pomp te installeren.
• De koppeling moet uitsluitend worden gebruikt voor de stroomvoor-
ziening van het apparaat.
• Neem aub de voorschriften van EN 12 056-4 in acht.
• Bij 3-fasige aansluiting is de externe beveiliging met beveiligingsau-
tomaten van karakteristiek K algemeen 3-polig mechanisch vergren-
deld uit te voeren. Daarmee is een complete netscheiding verzekerd en
2-fasen uitgesloten.
• Alle elektrische toestellen zoals sturing, alarmen en stopcontact
moeten in droge ruimtes overstroomveilig geïnstalleerd worden.
• Door overbelasting kan de motor oververhitten. Bij overhitting nooit
de warme oppervlakken van de motor aanraken.
WAARSCHUWING
Hete motoroppervlakte.
Gevaar voor letsel!
Raak nooit het oppervlak van de motorbehuizing aan
zonder beschermende uitrusting.
• Het bedradingsschema van het hefstation is te vinden in de handlei-
ding van het bedieningskastje.
5. INGEBRUIKNEMING
5.1 VOORBEREIDING VAN DE INGEBRUIKNEMING
• Zorg voor de inwerkingstelling van het pompstation ervoor dat de
elektrische aansluiting voor het pompstation en alle beschermende ap-
paraten juist is uitgevoerd.
• Installeer en sluit de schakelkast aan: raadpleeg de installatie-in-
structies die bij de schakelkast zijn geleverd.
• De bedieningskast moet zodanig worden geïnstalleerd dat de pneu-
matische slang voor de pneumatische niveauregeling gestaag omhoog
loopt:
36