Inleiding
WAARSCHUWING:
het product gaat gebruiken, dient u het
hoofdstuk over veiligheid te lezen en hebben
begrepen.
Voordat u het product gebruikt
1. Besproei in de zomer of bij droge grond de grond de
dag voor de werkzaamheden.
2. Zorg ervoor dat dieren zich op minimaal 20 meter
van het product bevinden.
3. Plaats de kabel op het kabelopwindmechanisme. Zie
De kabel installeren op pagina 194 .
4. De kabellegdiepte afstellen. Zie
afstellen op pagina 195 .
5. Sluit het uiteinde van de kabel op een kram aan.
Brandstof bijvullen
Gebruik emissiearme of alkylaatbenzine, indien
beschikbaar. Als er geen emissiearme of
alkylaatbenzine beschikbaar is, gebruik dan een
loodvrije benzine van goede kwaliteit, of loodhoudende
benzine met een octaangetal dat niet lager is dan 90.
OPGELET:
een octaangetal lager dan 90 RON (87
AKI). Dit kan schade aan het product
veroorzaken.
1. Draai de brandstoftankdop langzaam los om de druk
te laten ontsnappen.
2. Vul langzaam met een benzinejerrycan. Als u
brandstof morst, verwijder deze dan met een doek
en laat de resterende brandstof opdrogen.
3. Maak het gebied rondom de brandstoftankdop goed
schoon.
4. Draai de tankdop volledig aan. Als de tankdop niet
volledig is aangedraaid, bestaat een risico op brand.
5. Verplaats het product minstens 3 m (10 ft) van de
plaats waar u de brandstoftank hebt gevuld, voordat
u het product start.
Product starten
OPGELET:
motorolie bij van het type dat wordt
aanbevolen in
pagina 200 .
1. Om een koude motor te starten, zet u de gashendel
in de START-stand.
1394 - 003 - 05.12.2023
Voordat u
De kabellegdiepte
Gebruik geen benzine met
Vul vóór het eerste gebruik
Technische gegevens op
Werking
2. Houd het startkoord in uw rechterhand.
3. Trek het startkoord langzaam naar buiten totdat u
enige weerstand voelt.
4. Krachtig trekken om de motor te starten.
5. Laat de motor 2-3 minuten stationair draaien voordat
u het product op maximale snelheid gaat gebruiken.
6. Duw de boorbedrijfhendel in de richting van de
handgreep om de boor in te schakelen. (Fig. 21)
De aandrijving op de wielen gebruiken
•
Trek de aandrijfregelhendel (A) in de richting van
de handgreep om de aandrijving op de wielen in te
schakelen. (Fig. 22)
•
Laat de aandrijfregelhendel los om de aandrijving op
de wielen uit te schakelen.
De kabellegdiepte afstellen
1. Draai de knop (A) los. (Fig. 23)
2. Stel het steunwiel (B) af op de noodzakelijke
kabellegdiepte en draai de knop vast.
Let op:
steunwielbuis laten de kabellegdiepte in cm zien.
De kabellegdiepte kan worden aangepast tussen 1-6
cm.
Het boortoerental afstellen
De knop van de gashendel wordt gebruikt om het
motortoerental te verhogen of verlagen.
1. Verhoog het motortoerental om het boortoerental te
verhogen.
2. Verlaag het motortoerental om het boortoerental te
verlagen.
OPGELET:
af door de koppelingsplaten van het
transmissiehuis iets te laten slippen. Dit
kan ernstige schade aan de transmissie
veroorzaken.
WAARSCHUWING:
startkoord niet rond uw hand.
OPGELET:
Trek het startkoord niet
helemaal uit. Laat de startkoordhendel
niet los wanneer het startkoord is
uitgetrokken.
De getallen (C) aan de zijkant van de
Stel het toerental niet
Wikkel het
195