Gebruik voor de montage op betonwanden,
bakstenen wanden en houten wanden het mee-
geleverde bevestigingsmateriaal. Bij een andere
ondergrond moet op de montageplaats een
geschikte bevestigingswijze worden gekozen.
f Boor de gaten in de wand en houd hierbij de diame-
ter aan, die voor het gekozen bevestigingsmateriaal
beoogd is.
f Kabels op de op het boorsjabloon aangegeven posities
plaatsen.
Voor de toevoerleiding is binnen het apparaat ca.
45 cm kabel benodigd.
f Kabels door één van de kabelinvoeren in het apparaat
leiden. Daartoe moet een gat in het betreffende mem-
braan worden gestoken.
Om het binnendringen van regenwater te voor-
komen, moet het gat in het membraan niet groter
zijn dan de kabels.
Afb.: 11. Aan de wand bevestigen
f Apparaat met gebruik van pluggen (1), schroeven (2) en
afsluitstop (3) aan de wand vastschroeven.
f Apparaat op een vaste en veilige bevestiging controle-
ren.
5.6 Elektrische aansluiting
5.6.1 Voedingsleiding aansluiten
1
2
Afb.: 12. Aansluitklemmen
f Toevoerleiding 370 mm strippen.
f Aderisolatie 12 mm strippen.
f Aders (2) van de toevoerleiding conform stroomschema
op de klemmenstrip (1) aansluiten.
Bij het plaatsen van de toevoerleiding toegestane
buigradius aanhouden.
f Controleren: Afzonderlijke aders correct aangesloten en
schroeven stevig aangedraaid.
5.6.2 Netwerkverbinding aansluiten
Het apparaat kan naar keuze draadloos via WLAN of beka-
beld via een ethernetkabel (RJ45) in het netwerk worden
geïntegreerd.
Draadloos netwerk
Een draadloze netwerkvorming is mogelijk, wanneer het
apparaat zich binnen de reikwijdte van uw WLAN-netwerk
bevindt. Er is geen andere bekabeling noodzakelijk.
NL
13