verslechterd en/of schade veroorzaakt aan de lagers
en aan de rotoren dit
• door een mengeling van vuil/gas en kleine verontreini-
gingen in de olie
• Tap altijd de oliereservoirs (voor en achter) geheel af,
alvorens de meter te transporteren
• Dek tijdens het verwijderen van de meter alle toe-en
afvoeropeningen naar behoren af
3.3.2 Keuze van de smeerolie.
Viscositeit : De viscositeit is berekend om de optimale
mechanische en metrologische werking van de meter
te garanderen
Commerciële referenties : ANNEX 2 bevat een lijst van in
de handel verkrijgbare smeermiddelen die kunnen wor-
den gebruikt voor aardgas met uitzondering van gassen
zoals zuurstof en halogenen Raadpleeg ons a u b bij toe-
passing voor andere gassen
3.3.3 Vul- en aftap voorschrift van de olie
Zie ANNEX 3 voor de plaats van vullen via aftapplug en
plaats peilglazen
Het vullen en aftappen dient enkel te worden uitgevoerd
indien de meter zich (nog) in zijn definitieve meteropstel-
ling bevindt (werk-situatie)
Bij een reeds in bedrijfzijnde / geïnstalleerde meter dient
het vullen- en aftappen van olie slechts onder atmosfe-
rische druk plaats te vinden (drukloos leidingsysteem)
Bij gebruik van zgn Pete's pluggen kan eventueel het
smeerolieniveau worden aangevuld terwijl de meter on-
der druk staat
(tot max 20 bar) Zie ANNEX 7
Het smeerolie-niveau is correct zodra de olie vanaf de
onderzijde tot MAXIMAAL de helft van het peilglas zicht-
baar is Meer of extra olie toevoeging dient op dat mo-
ment te worden vermeden !
Bij al deze meters dient zowel het voor-als het achter-
reservoir met olie te worden gevuld Dit geldt echter niet
voor de Delta Compact, SE, Evo en S1-Flow Deze type
meters dienen alleen aan de voorzijde te worden gevuld
Vulniveau van de olie
Algemeen: het vulniveau is correct indien de smeerolie
zich tussen de
onderkant tot maximaal de helft
van peilglas bevindt
Stalen meters: hierbij moet de olie worden gevuld totdat
de olie uit de opening "L" stroomt
• DN50 S1-Flow: alleen het voorreservoir dient met olie
te worden gevuld Hiervoor zijn 4 pluggen "F" of "D"
beschikbaar om olie toe te voegen of af te tappen
De laagst geplaatste plug moet worden gebruikt om
de olie af te tappen Afhankelijk van de positie van de
meter dient het peilglas "L1" of " L2" te worden ge-
bruikt om de juiste hoeveelheid olie tijdens het vullen te
kunnen waarnemen De olie moet via plug "F" worden
toegevoegd totdat het via opening "L" uitstroomt Enkel
het laagst geplaatste peilglas dient te worden gebruikt
om het juiste oliepeil te kunnen controleren
30
In alle gevallen geldt: vullen met olie pas uitvoeren na
definitieve plaatsing van de meter
4 Toebehoren
4.1 Elektrisch toebehoren
Opmerkingen voor het gebruik in mogelijk explosieve
omgeving (ATEX):
• Puls contacten mogen alleen worden aangesloten op
intrinsiek veilige systemen, conform EN 60079-0 en
EN 60079-11
• Reinig de meter uitsluitend met een vochtige doek
• Als een dun laagje roestvorming kan ontstaan (vlieg-
roest in de direkte omgeving van de meter), moeten
alle uitwendige aluminium delen dienovereenkomstig
te worden beschermd (b v met een transparante ver-
nislaag)
• In de bliksem risico evaluatie van de gehele installatie
dient de meter meegenomen te worden
• Bij installatie, demontage of reparatie van de meter op
locatie, alleen gereedschap gebruiken wat is toege-
staan voor explosieve omgeving
• De meter mag niet worden blootgesteld aan: hoge
omgevingstemperaturen, open vuur, straling, ultrasone
geluidsgolven en sterke electro-magnetische velden
• Bij het bepalen van de omgevingstemperatuur moet
rekening gehouden worden met andere warmtebron-
nen indien deze zich in de directe omgeving bevinden
4.1.1 Laag-frequent impulsgever (standaard
uitvoering).
De gasmeter wordt standaard geleverd met een dubbel
LF-pulsuitgang De LF-impuls is van het type normaal
open, Reed contact (potentiaalvrij) Zie het schemaplaat-
je op de meter en
ANNEX 4 voor schakelinformatie
4.1.2 Antifraude schakeling
Alle meters worden standaard geleverd met een anti-
fraudecontact Dit is een droog Reed contact van het
type normaal gesloten (NC) Zie het schemaplaatje op
de meter voor schakelinformatie
4.1.3 Cyble sensor
De Cyble sensor kan te allen tijden op de telwerkplaat
worden geplaatst, zie ANNEX 4
De Cyble sensor is een potentiaal-vrije pulsgever Ook
kan met deze sensor eventuele terugstroming (back-
flow) worden gedetecteerd
4.1.4 Midden- & Hoog-frequent impulsgever
(optioneel)
De gasmeter kan worden geleverd met een midden- of
hoog frequent impulsgever (MF/HF)
Dit is een inductieve sensor De frequentie hiervan is
evenredig met de momentane flow
De benaderingsschakelaar is conform NAMUR-uitvoe-
ring (EN 60947-5-6)