Voor het acclimatiseren van:
• Opslagplaatsen, archieven, laboratoria
• Badkamer-, waslokalen en omkleedruimten etc.
Werkwijze
Het apparaat werkt volgens het condensor/verdamperprin -
cipe. De ventilator zuigt de vochtige lucht in de ruimte aan de
achterzijde van het apparaat door de luchtfilter, en de verdam-
per en de daarachter liggende condensator aan. Door middel
van een koude verdamper wordt aan de atmosfeer warme lucht
onttrokken. De atmosfeer wordt tot onder het dauwpunt afge-
koeld en de in de lucht aanwezige waterdamp slaat als condens
c.q. ijsvormig op de verdampingslamellen neer.
Op de condensator (warmtewisselaar) wordt de ontvochtigde,
afgekoelde lucht opnieuw verwarmt en met een temperatuur van
ca. 5 °C boven de kamertemperatuur opnieuw uitge -
blazen.
Deze op bovengenoemde wijze verkregen drogere lucht wordt
wederom met de kamerlucht vermengd. Op grond van de aan-
wezige kamerluchtcirculatie middels het apparaat wordt de lucht-
vochtigheid in de ruimte continue op de gewenste relatieve voch-
tigheidswaarde gereduceerd.
Afhankelijk van de kamertemperatuur en de relatieve lucht-
vochtigheid druppelt het gecondenseerde water onafgebroken
of alleen gedurende de periodieke ontdooings-fases in de con-
densbak en dan door het geïntegreerde overlooppijpje in het
daaronder gelegen condensreservoir.
In het condensreservoir is een vlotter aangebracht, die bij ge-
vulde toestand de ontvochtigingsfunctie van het apparaat door
middel van een microschakelaar onderbreekt.
Als het maximumbereik van het condensreservoir is bereikt, dan
licht het tank-controle-LED op het bedieningspaneel op en wordt
het apparaat uitgeschakeld. Het tank-controle-LED licht wordt
tot stilstand gebracht bij het opnieuw inschakelen van het ge-
leegde condensreservoir. Het apparaat start na een inschake-
lingvertraging van circa twee minuten opnieuw.
Bij onbeheerde langdurig gebruik van het apparaat met een ex-
terne condensatieaansluiting wordt het vrijkomende condens
continue door een slang afgevoerd.
Opstelling
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen voor een opti -
maal, economisch en verantwoorde ingebruikname van het
apparaat.
• Het apparaat is horizontaal geplaatst op een stabiele
ondergrond, zodat het condens ongehinderd kan
worden afgevoerd.
• Stel het apparaat altijd in het midden van de ruimte
op, om een optimale luchtcirculatie te waarborgen.
• Houd altijd een afstand van 0,5 m. van de muren
wanneer u het apparaat opstelt.
• Zorg er altijd voor dat de lucht aan de achterzijde van
het apparaat ongehinderd kan worden afgevoerd en
ongehinderd door de bovenste luchtuitvoer klep
uitgeblazen kan worden.
• Stel het apparaat nooit in de directe nabijheid van
hittebronnen of andere warmtebronnen op.
• Houd de te drogen of de te ontvochtigen ruimte
altijd gesloten van de aangrenzende vertrekken.
• Vermijdt openstaande ramen en deuren bij het
betreden en verlaten van vertrekken.
• Als het apparaat in een stoffige omgeving wordt
ingezet, dient u nadien de van dat ogenblik van
toepassing zijnde technisch onderhoud te plegen
(zie hoofdstuk onderhoud en keuring).
Belangrijke maatregelen bij elektrische aansluiting
• De elektrische aansluiting van het apparaat moet volgens
DIN VDE 0100, deel 704 geschieden.
• Bij het opstellen van het apparaat in de nabijheid van keu-
ken, badkamer en aanverwante ruimtes, is het apparaat
via een aardlekschakelaar aan te sluiten.
Bediening
Belangrijk voor de bediening van de TTK 100 zijn de luchtuit-
laatklep, het bedieningspaneel en het condensreservoir. Op het
bedieningspaneel bevindt zich zowel de besturings-draaischa-
kelaar, als ook het inbedrijf-lampje, het tankcontrolelampje en
het ontdooistandlampje. Een grafische afbeelding hiervan vindt
u in afbeelding C.
Ingebruikname
Voor iedere ingebruikname moet de aanzuig- en uitblaasope-
ningen op onzuiverheden en storingsfactoren en het aanzuigfil-
ter op slijtage gecontroleerd worden. Verstopt traliewerk en
filters moeten per omgaande worden gereinigd, zie hoofdstuk
"Onderhoud".
Belangrijke aanwijzingen voor ingebruikname
• Kabelverlengingen moeten over een toereikende
leidingdwarsdoorsnede beschikken
• Kabelverlengingen dienen alleen volledig uitgerold
gebruikt te worden
• Het condensreservoir dient zoals voorgeschreven
gebruikt te worden
Geen apparaatfunctie voor het overige!
Bij kamertemperaturen onder 8° C en/of een relatieve
luchtvochtigheid onder 40 % is een economische, duur-
zame ontvochtiging met het apparaat niet meer gewaar-
borgd.
Voor de inzet van een apparaat onder dergelijke klimaatver-
schijnselen zijn speciale ontvochtigers in ons assortiment
ter beschikking. U kunt natuurlijk ten allen tijde contact opnemen
met een van onze medewerkers om u hierover te laten infor-
meren.
Ingebruikname van het apparaat
1. Verbindt de stekker van het apparaat zoals
voor geschreven met een geaarde wandcontactdoos
(230 V/ 50Hz/10 A).
2. Open de luchtinlaatklep aan de achterzijde
van het apparaat.
3. Controleer of het tankcontrole lampje uit is.
4. Om de ontvochtigingsfunctie in werking te stellen
dient u alleen de draaischakelaar in de richting
van de klok in de gewenste stand te draaien.
5. Controleer of het in bedrijf lampje oplicht.
Het apparaat is nu in gebruik en werkt in het gewenste ont-
vochtigingsniveau. Om het apparaat uit te schakelen, dient u de
draaischakelaar terug op de "OFF"-positie te draaien.
Aanwijzingen voor ingebruikname van
het apparaat
• Het apparaat werkt na het inschakelen volautomatisch,
een periodieke regelaar in de vlotter draagt zorg voor
het gevulde condensreservoir.
• Mocht gedurende de ingebruikname het spanningsveld van
het apparaat onderbroken worden, dan schakelt het appa-
raat zichzelf na herstel van het spanningsveld in.
• Als het apparaat continue in bedrijf is door middel van een
externe condensafvoer, lees dan alstublieft het hoofdstuk
op pagina 6.
• Als het apparaat manueel of door een vlotter uitgeschakeld
wordt, schakelt de compressor zichzelf na een wachttijd
van 5 min. in. Door deze veiligheidsmaatregel wordt een
overbelasting van de compressor vermeden.
• De ventilator loopt nog enige tijd na bij het uitschakelen
van het apparaat opdat de ingebouwde sensor in het
apparaat de luchtvochtigheid binnen een vertrek
nauwkeurig kan vaststellen.
Gebruiksaanwijzing Luchtontvochtiger TTK 100 S
Aanwijzingen bij eerste gebruik en de
verschillende functies van het apparaat
Wanneer u de ontvochtiger voor de 1e keer gebruikt, stel dan de
draaischakelaar met klok mee in, dus geheel naar rechts draai-
en voor permanentgebruik (afbeelding D.2). Laat het apparaat
een tijdje in deze stand aan staan. In het begin zal de ontvoch-
tiger grote hoeveelheden vocht opnemen en gaat net zolang
door totdat de relatieve luchtvochtigheid verminderd is. Daarna
neemt het apparaat minder vocht op. Dit betekent echter niet,
dat de ontvochtiger niet correct functioneert. Het betekent alleen
dat de luchtvochtigheid geringer is geworden.
Wanneer u het aangename gevoel van droge lucht bemerkt en
de onaangename reuk van vocht vervlogen is, dan kunt u het
apparaat in twee verschillende functies programmeren, of in
hygrostaatgestuurde stand of in permanentgebruik.
Met de traploze hygrostaat-sturing kunt u de draaischakelaar
naar uw voorkeur afstellen tussen "OFF" en "Continuous" (zie
afbeelding D.3). Voor de automatische regeling van de actuele
luchtvochtigheid draait u de draaischakelaar langzaam naar links
en laat u hem, op het moment, dat de compressor afslaat, op
deze stand staan. De ingebouwde hygrostaat slaat de gewens-
te luchtvochtigheid nu op en schakelt het apparaat bij over- of
onderschreiding automatisch in c.q. uit. Op deze manier blijft de
unit naar uw voorkeur werken. Tijdens het permanente gebruik
ontvochtigd het apparaat de lucht continue onafhankelijk van het
vochtgehalte in de lucht. Voor deze functie draait u de schake-
laar naar rechts op "Continuous" (zie afbeelding D.2).
Tips i.v.m. de ontvochtigingscapaciteit
De ontvochtigingscapaciteit is afhankelijk van de ruimtelijke
omstandigheden, de ruimtetemperatuur, de relatieve lucht -
vochtigheid en het inachtnemen van de tips in het hoofdstuk
"opstelling".
De maximale ontvochtigingscapaciteit wordt bereikt bij volledig
geopende luchtuitlaatklep.
Hoe hoger de temperatuur in de ruimte en de relatieve lucht-
vochtigheid, hoe hoger de ontvochtiging zal zijn.
Voor het inzetten in woonruimtes is een relatieve luchtvochtig-
heid van 50-60 % voldoende. In magazijnen en archieven mag
deze niet hoger worden als 50 % i.v.m. het aanwezige papier.
Instellen van de uitblaasrichting
De ontvochtigde lucht wordt aan de bovenkant van het appa-
raat uitgeblazen. Om de uitblaasrichting te verzetten gebruikt u
de draaibare luchtuitlaatklep (zie afbeelding C.1).
1. Druk voor het openen van de luchtuitblaasklep op de
achterkant van deze (zie afbeelding C.8) De voorkant
gaat naar boven toe open en u kunt de uitblaasrichting naar
uw eigen voorkeur afstellen.
2. Bij voorkeur dient u ervoor te zorgen, dat de lucht
naar boven geblazen wordt. Dit bereikt u door de
klep helemaal open te zetten.
3. Let op, dat er een storingsvrije luchtuitlaat aanwezig is.
Alleen op deze manier bereikt u een optimaal gebruik.
4. Let op, dat er geen planten in de buurt van
de uitlaat in de tocht komen te staan.
Automatische ontdooing
De vochtige lucht in de ruimte condenseert bij afkoeling en be-
dekt, afhankelijk van de luchttemperatuur, en de relatieve lucht-
vochtigheid, de verdamper-lamellen met ijs. Dit ijs wordt door
het apparaat automatisch ontdooit.
De geintegreerde hetegas-ontdooi-automatiek schakeld
wanneer nodig de ontdooifase in.
Tijdens deze fase wordt de ontvochtiging tijdelijk uitgeschakeld.
(Het controle-LED "Ontdooiing" licht op).
D - 2