4. RAADGEVINGEN VOOR HET GEBRUIK
Voor het correct functioneren van de pomp dienen onderstaande regels bij gebruik daarvan in acht genomen
te worden:
De pomp mag niet droog draaien.
Laat de pomp niet draaien wanneer de persleiding verstopt is.
De pomp mag alleen gebruikt worden wanneer deze zich in het water bevindt. Indien er geen water
meer is, dient de pomp onmiddellijk uitgeschakeld te worden door de stekker uit het stopcontact te
halen.
Het is raadzaam zeer goed op te letten wanneer de pomp handmatig wordt bediend.
De pomp moet stabiel staan in een opvangputje of in ieder geval op het laagste punt van de ruimte van
installatie.
De vlotterschakelaar moet vrijelijk kunnen bewegen terwijl de pomp werkt; daarom dient het putje een
afmeting van 40x40 cm te hebben.
Om te voorkomen dat er verstoppingen in de aanzuiging ontstaan, is het raadzaam op gezette tijden te
controleren of er zich geen vuil in het putje opgehoopt heeft (bladeren, zand, etc.).
ONDERHOUD EN REINIGING
De pomp mag onder geen beding aan bevriezing worden blootgesteld. Bij temperaturen onder het vriespunt
dient de pomp uit de te verpompen vloeistof gehaald te worden, geleegd te worden en op een vorstvrije
plaats opgeslagen te worden.
Voordat u reinigingswerkzaamheden aan de pomp gaat uitvoeren dient u de stekker van de pomp uit het
stopcontact te halen.
De pomp heeft geen onderhoud nodig.
5. OPSPOREN VAN STORINGEN
Voordat u met het opsporen van de storing gaat beginnen, dient u de stroomvoorziening van de
pomp te onderbreken (haal de stekker uit het stopcontact).
Als de stroomkabel of een elektrisch onderdeel van de pomp beschadigd is, mag, om elk risico te
voorkomen, alleen de fabrikant of diens technische servicedienst of iemand met gelijke bevoegdheid
zich met de reparatie-of vervangingswerkzaamheden belasten.
Storingen
De motor gaat niet van
start en brengt geen geluid
voort.
Er is geen wateropbrengst.
De pomp stopt niet.
De wateropbrengst is
onvoldoende.
De pomp stopt (mogelijk
door inwerkingtreding van
de
oververhittingsbeveiliging
van de motor).
Controle (mogelijke oorzaken)
A) Controleer of er spanning op de motor
staat.
B) De pomp wordt niet door de vlotter
geactiveerd.
A) Het aanzuigrooster of de leidingen zijn
verstopt.
B) De waaier is versleten of geblokkeerd.
C) De benodigde opvoerhoogte is hoger
dan de kenmerken van de pomp.
D) Het peil staat onder de minimale
aanzuighoogte.
A) De pomp wordt niet door de vlotter
uitgeschakeld.
A) Controleer of het aanzuigrooster niet
gedeeltelijk verstopt is.
B) Controleer of er geen verstoppingen of
korsten in de waaier of persleiding
aanwezig zijn.
- Controleer of de te verpompen vloeistof
niet te dik is, omdat dit oververhitting van
de motor teweeg zou kunnen brengen.
- Controleer of de temperatuur van het
water niet te hoog is.
- Controleer of de waaier niet door een
voorwerp geblokkeerd wordt.
- Stroomvoorziening
gegevens op het pompplaatje.
26
B) - Controleer of de vlotter
A) Zorg voor ontstopping.
B) Vervang de waaier of neem de
A) Controleer of de vlotter
A) Verwijder eventuele
B) Verwijder eventuele
Haal
stopcontact en neem de oorzaak
van de oververhitting weg, wacht
totdat de pomp is afgekoeld en
steek de stekker weer in het
stopcontact.
niet
conform
de
NL
Remedie
vrijelijk kan bewegen.
- Maak het putje dieper.
blokkering weg.
vrijelijk kan bewegen.
verstoppingen.
verstoppingen.
de
stekker
uit
het