4. BEDIENINGSELEMENTEN
1. STUURWIEL
Hiermee kunt u de voorwielen besturen.
2. VERSNELLINGSPOOK
Hiermee kunt u het toerental van de motor bepalen. De diverse standen
staan aangeven op het plaatje waar de volgende symbolen op staan:
«CHOKE» stand
«LANGZAAM» stand
«SNEL» stand
Tijdens het rijden moet u een tussenstand tussen de «LANGZAAM» en de
«SNEL» stand kiezen; tijdens het maaien is het verstandig om de versnel-
lingspook op de «SNEL» stand te zetten.
3. HENDEL VAN DE HANDREM
Deze hendel wordt gebruikt om te voorkomen dat de machine gaat rijden
als u hem geparkeerd heeft en moet altijd aangetrokken worden als u van
de machine afstapt.
De rem wordt ingeschakeld als het pedaal (11 - 21) volledig ingetrapt is
waarbij u de hendel in stand «A» moet zetten; als u uw voet van het pedaal
haalt dan moet het pedaal ingetrapt blijven en door de hendel in die stand
blijven staan.
Om de handrem uit te schakelen moet u opnieuw het pedaal intrappen,
waarna de hendel in stand «B» gaat staan.
NL
6
om de motor te starten
stemt overeen met het laagste
toerental
stemt overeen met het hoogste
toerental
4. CONTACTSLOT
Het contactslot heeft drie verschillende standen:
«UIT» stand
«DRAAIEN» stand
«STARTEN» stand
5. CONTROLELAMPJE EN SIGNALERINGSSYSTEEM
Dit controlelampje gaat branden als het sleuteltje (4) zich in de «DRAAIEN»
stand bevindt en blijft branden zolang de machine in werking is.
Een knipperend lampje betekent dat de toestemming, om de motor te star-
ten, ontbreekt (zie 5.3).
Een geluidssignaal bij een ingeschakeld mes, attendeert u erop dat de gras-
opvangbak vol is (zie 5.3).
6. HENDEL OM HET MES EN DE REM VAN HET MES IN TE
SCHAKELEN
Deze hendel heeft twee standen, die op het plaatje aangegeven staan, te
weten:
Stand «A» = MES UITGESCHAKELD
Stand «B» = MES INGESCHAKELD
Als het mes ingeschakeld wordt zonder dat de voorgeschreven veilige om-
standigheden in acht genomen zijn, dan slaat de motor af (zie 5.3).
Als het mes uitgeschakeld wordt (stand «A») dan wordt er tegelijkertijd een
rem ingeschakeld die binnen vijf seconden belet dat het mes kan draaien.
7. HENDEL OM DE MAAIHOOGTE IN TE STELLEN
Deze hendel heeft zeven standen die op het betreffende plaatje aangege-
ven staan, d.w.z. stand «1» tot en met «7», die met net zoveel maaihoog-
ten overeenstemmen, variërend van 3 tot 8 cm.
Om van de ene stand naar de andere stand over te gaan dient u de hen-
del door een zijwaartse beweging in één van de zeven inkepingen te plaat-
sen.
Bij modellen met mechanische aandrijving:
11. Koppelings-/rempedaal
Dit pedaal heeft een dubbele functie: bij het intrappen van het eerste ge-
deelte dient het pedaal als koppelingspedaal waarbij de wielaandrijving
in- of uitgeschakeld wordt en het tweede deel dient als rem, die op de
achterwielen inwerkt.
Tijdens het rijden is het verstandig uw voet niet op
OPMERKING
dit pedaal te laten rusten.
alles uit;
alle bedieningselementen worden
in werking gesteld;
u start de startmotor; vanuit deze stand
komt het sleuteltje, zodra u deze loslaat,
vanzelf weer in de «DRAAIEN» stand
terug.