6.6
Elektrische aansluitingen
Het toestel wordt geleverd met een voedingskabel
(mocht deze vervangen moeten worden, gebruik dan
alleen originele reserveonderdelen die door de fabrikant
of zijn onderhoudsagent zijn geleverd). Ze wordt van
stroom voorzien door middel van een flexibele kabel en
een steker/contactdoos-combinatie (Fig. 11 en Fig. 12).
Er is een geaarde Schuko-contactdoos met aparte
beveiliging nodig voor de aansluiting op de netvoeding.
Het is raadzaam om een controle uit te voeren
op het elektrische systeem om de conformiteit
met de geldende regelgeving te verifiëren.
Controleer of het elektrische systeem bestand
is tegen het maximale stroomverbruik van de
boiler (zie het typeplaatje), wat betreft de
grootte van de kabels en hun conformiteit met
de geldende regelgeving. Het is verboden om
stekkerdozen, verlengkabels of adapters te
gebruiken. Het toestel moet voorzien zijn van
een aardingsaansluiting. Het is verboden om
leidingen van de water-, verwarmings- en
gassystemen te gebruiken voor de aarding
van het toestel.
Controleer vóór het gebruik van de machine of
de netspanning overeenkomt met de waarde
die op het typeplaatje van het toestel is
aangegeven.
De fabrikant van het toestel kan niet
aansprakelijk worden gesteld voor schade die
wordt veroorzaakt door het niet aarden van
het systeem of door abnormaliteiten in de
elektrische voeding. Om het toestel van de
netvoeding los te koppelen, gebruikt u een
tweepolige schakelaar die voldoet aan alle
geldende CEI-EN-voorschriften (minimale
afstand tussen de contacten 3 mm,
schakelaar bij voorkeur voorzien van een
zekering). Het toestel moet voldoen aan
Europese en nationale normen en moet
worden beveiligd met een
differentieelschakelaar van 30 mA.
Fig. 11 – Schuko-
Fig. 12 – Steker
wandcontactdoos
apparatuur
Pagina 22
6.6.1 Verbinding met systemen op
afstand
De apparatuur is zodanig ontworpen dat ze kan worden
verbonden met andere energiesystemen op afstand
(fotovoltaïsche en zonne-energiesystemen).
De gebruikersinterface heeft twee digitale ingangen met
de volgende functies:
Digitaal 1: Ingang van het zonne-energiesysteem
Wanneer er een vrij contact tot stand wordt
gebracht tussen klemmen 30 en 31 (kabel:
bruin/geel) en de watertemperatuur die wordt
gemeten door onderste sonde hoger ligt dan SP8,
stopt de warmtepomp en wordt het water verwarmd
door de zonnepanelen; de warmtepomp slaat weer
aan wanneer het contact wordt verbroken en de
door C13 ingestelde tijd is verstreken of direct als
de temperatuur gemeten bij de onderste sonde
lager is dan SP8.
Digitaal 2: Ingang van fotovoltaïsch systeem.
Wanneer er een vrij contact tot stand wordt
gebracht tussen klemmen 31 en 32 (kabel:
groen/wit) en de warmtepomp de SP5-temperatuur
bereikt (standaardinstelling 62°C) wordt de
nominale warm-watertemperatuur verhoogd
met 7°C. Het is mogelijk om de parameter SP6
te veranderen (bijv.: een temperatuurverhoging
van 62°C naar 70°C) zodanig dat, wanneer er
voldoende FV elektrische energie is, de warmte-
evolutie van 62°C naar 70°C wordt gerealiseerd
door het elektrische immersie-verwarmingselement
(als SP6 en SP5 gelijk zijn zal het elektrische
verwarmingselement nooit worden geactiveerd).
6.6.1.1 Werking verbinding met systemen
op afstand
Voor verbinding met digitale ingangen is de apparatuur
voorzien van een extra kabel met 4 kernen die al werd
aangesloten op de printplaat van de gebruikersinterface
(binnenin de apparatuur - Zie Fig. 14). De verbinding
met energiesystemen op afstand moet tot stand worden
gebracht door een gekwalificeerd installateur
(aansluitdozen, klemmen en verbindingskabels).
De volgende figuren tonen een voorbeeld van een
verbinding met een systeem op afstand (Fig. 13 en
Fig. 13a).
Installatie- en gebruikershandleiding
.