Voor de inbedrijfstelling
12 .5 De lasdraadspoel plaatsen
Letselgevaar
door gloeiende lasdraad of de-
len!
Door verkeerde afwikkeling van
de lasdraad van de spoel kunnen
kortsluitingen met de zijwand of de
bodem van het apparaat ontstaan.
Let er op, dat bij het monteren van
de lasdraad, dat deze juist wordt
afgewikkeld en geen contact met
de behuizing maakt.
Stel de draadrem van de opname-
doorn zo in, dat bij het loslaten van
de pistoolschakelaar de lasdraad-
rol niet naloopt.
 Open het zijdeel en draai de grote moer
20 van de draadafwikkeldoorn 22 af.
 Steek de lasdraadspoel op de draadafwik-
keldoorn en let erop dat de meenemer-
doorn 23 vastklikt.
 Gebruik voor kleine lasdraadspoelen een
adapter (bestelnummer 620.9650.0).
 Stel de draadrem 21 zodanig in dat tijdens
het loslaten van de pistoolschakelaar de
lasdraadspoel net niet meer doordraait.
22
21
20
Abb. 6:
Draadafwikkeldoorn
10.13
of
brandgevaar
23
12 .6 De draadelektrode invoeren
 Schroef de stroomtip van de toorts uit de
toorts.
 Open zijdeel van het apparaat.
 De diameter van de draadelektrode moet
met de van voren leesbare stempeling op
de draadaanvoerrollen 25 overeenstem-
men.
 Kantel de tuimelhendel 27 naar de zijkant
en voer de draadelektrode door het in-
loopspuitstuk 26 en de centrale bus 11.
26
27
25
Abb. 7:
2-Rols draadaanvoer openen
26
27
25
Abb. 8:
4-Rols draadaanvoer openen
 Kantel de zwenkarmen 28 terug en ver-
grendel deze met de tuimelhendels 27.
28
11
28
28
27
25
11
- 95 -