nl
vermelde waarden.
• De tolerantie is ±10% op de toegekende spanning en de frequentietolerantie is ±1%. Dit betekent bijvoorbeeld
dat dezelfde motor 400V ±10% 50Hz kan functioneren op een spanningsnet van 380V ±5% of 415V ±6% 50Hz
met Nominaal Vermogen. Raadpleeg ons voor alle andere voedingsvoorwaarden.
• De keuze van de aansluitkabels wordt bepaald door de stroom, de spanning, de lengte, de temperatuur,
«T.kabel» (indien op het kenplaatje van de motor aanwezig is).
• De aansluiting moet voldoen aan de door de normen voorgeschreven installatievoorschriften, de geldende
regelgeving wordt toegepast onder de verantwoordelijkheid van een bevoegde persoon die zich moet
vergewissen:
- van de conformiteit van het aansluitkastje (beveiligingsmodus Ex, IP, IK enz ...).
- van de conformiteit van de aansluiting op de klemmenstrook en de aanspankoppels.
• De voor de aansluiting van de kabels gebruikte schroeven moeten dezelfde eigenschappen hebben als de klemmen
of de staafjes van de isolatoren (bijvoorbeeld geen stalen schroeven op klemmen van messing monteren).
• Het aarden van de hoofd- en eventuele hulpmotor is verplicht en moet gebeuren conform de van kracht zijnde
regelgeving.
• Wanneer de motor is voorzien van een hulpventilator, moet deze van een voor de groep gecertificeerd type zijn,
waarbij de toepassing (Ex tb) en de temperatuurklasse minstens overeenkomen aan die van de hoofdmotor. De
voedingen van de 2 motoren moeten zodanig met elkaar verbonden zijn dat het onder spanning brengen van de
hoofdmotor verplicht ondergeschikt is aan het onder spanning brengen van de hulpmotor. Het uitschakelen van de
hulpmotor moet tot het spanningloos maken van de hoofdmotor leiden. De installatie moet over een voorziening
beschikken die de werking van de hoofdmotor verbiedt wanneer er geen ventilatie is.
• Bij de service S1 zijn er 3 startpogingen na elkaar mogelijk wanneer de machine koud is en 2 wanneer deze
warm is. Het max. aantal startpogingen verdeeld over een uur is 6. Wanneer het starten vaak moeilijk gaat,
kunnen de motoren voorzien worden van een thermische beveiliging (ons raadplegen).
• Wanneer de thermische sondes in het materiaal verplicht zijn (om de maximale oppervlaktetemperatuur nooit te
bereiken), moeten deze verbonden worden met een voorziening (aanvullend en functioneel onafhankelijk van elk
systeem dat nodig zou kunnen zijn omwille van de werking in normale omstandigheden) die de stroom naar de
motor onderbreekt.
• De eventuele verwarmingsweerstanden (of de verwarming door inspuiting van laagspannings gelijk- of
wisselstroom) mogen slechts van stroom voorzien worden wanneer de motor spanningloos en koud is; hun
gebruik wordt aanbevolen bij een omgevingstemperatuur van < -20°C.
• In geval van de montage van sensoren (bijvoorbeeld trillingssensoren) of accessoires (bijvoorbeeld een
impulsgenerator) moeten deze voorzieningen op een kastje worden aangesloten. Alle accessoires (en het
kastje, indien dit niet buiten de explosiegevaarlijke omgeving geplaatst is) moeten van een gecertificeerd
of goedgekeurd type zijn voor de groep, waarbij de toepassing (Dust) en de temperatuurklasse minstens
overeenkomen met die van de motor. Bij hun montage moeten de voorschriften van de instructiehandleidingen
in acht genomen worden.
• Een motor die gevoed wordt door een afzonderlijke frequentieregelaar die buiten de zone geplaatst is of
gebruikt wordt in een voldoende luchtstroom of eventueel geen automatische ventilatie nodig heeft of voorzien is
van een terugslagbeveiliging, moet met thermische sondes uitgerust worden in de wikkelingen (alle ashoogtes)
op het voorlagerschild (uitsluitend voor de Zone 21 motoren, vanaf ashoogte 160) en eventueel op het
achterlagerschild.
• Het gebruik van een frequentieregelaar impliceert de naleving van de bijzondere instructies opgenomen in de
specifieke voorschriften.
• In geval meerdere motoren via dezelfde frequentieregelaar gevoed worden, moet om veiligheidsredenen een
individuele bescherming (thermische relais) op elke uitgang naar de motor voorzien worden.
• (F)LSPX nt (F)LSzone 22: de geïntegreerde VARMECA-motorregelaar is conform de selectierichtlijn ref. : 3267
vooraf afgesteld; elke wijziging van de afstelling moet conform deze richtlijn gebeuren door een bevoegd persoon.
Deze regelaar integreert een thermische beveiliging, waardoor geen extra thermische beveiliging in de motor nodig is.
REGELMATIG ONDERHOUD
• De frequentie van de inspecties hangt af van de weersomstandigheden en de specifieke werking en wordt
volgens een planning opgesteld.
• Minstens om de 6 maanden het condensvocht op de lage punten van de omkasting via de opening verwijderen
en schoonmaken en de doppen met nieuwe pakkingen terugplaatsen.
• Tijdens het sluiten van het aansluitingskastje de goede plaats van alle pakkingen controleren en kijken of de
schroeven goed vastgedraaid zijn, om de op het kenplaatje vermelde IP-beschermingsgraad te kunnen garanderen.
• De omkasting en de luchtinlaat- en uitlaatopeningen regelmatig ontstoffen (risico van verhoging van de
oppervlaktetemperaturen): reiniging onder lage druk van het midden naar de uiteinden van de machine.
Zonder schriftelijke toestemming van de fabrikant worden ingrepen die invloed kunnen hebben op de
veiligheid van de motor uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de persoon die de ingreep uitvoert. De
reparaties moeten uitgevoerd worden door een door ATEX erkende deskundige reparateur.
N.B.: andere Europese talen beschikbaar op de Internetsite: www.leroy-somer.com.
21