Lasproces
Tijdens het lassen wordt in de weergave 31 de
berekende gemiddelde stroomwaarde weerge-
geven.
15.2 Elektrode CEL-modus
Bij gebruik van cellulose-staafelek-
i
troden moet de voor deze elektroden
geoptimaliseerde CEL-modus worden
geactiveerd.
 Roep de nevenparameters op (zie '16 Nevenpa-
rameter' op blz. 78).
 Selecteer de nevenparameter CEL-modus (CEL).
 Stel de waarde in op 'Aan'
9 Het symbool Elektrode 21 knippert.
De Elektrode CEL-modus is actief.
De
laseigenschappen
optimaliseerd
Alle andere nevenparameters blijven ongewij-
zigd.
 Verlaat de nevenparameters.
15.3 TIG
Controleer voor het inschakelen of de
elektrode de lastafel, het werkstuk of
een ander elektrisch geleidend voor-
werp niet raakt, zodat u bij het inscha-
kelen niet onbedoeld een vlamboog
ontsteekt. Een onbedoeld ontstoken
vlamboog kan de elektrodehouder, de
lastafel, het werkstuk of het apparaat
beschadigen.
Installatie inschakelen
 Druk gedurende 2 sec. op de druktoets Aan/Uit
28 om de installatie in te schakelen.
 Druk op de druktoets 27 om de bedrijfsmodus
TIG 2-takt of 4-takt te selecteren.
9 De symbolen TIG (led 24), HF (led 25) en 2-takt
of 4-takt (led 22) branden.
 Druk op de druktoets 27 gedurende 2 sec. om
de functie Slopes in of uit te schakelen.
 Stel met behulp van bedieningsknop 19 de ge-
wenste lasstroom in.
Vlamboog ontsteken
 Open ventiel 56 op de TIG-toorts met ventiel.
04.19
zijn
alleen
voor
CEL-elektroden.
VIII
 Raak het werkstuk even aan met het elektro-
Â
de-einde op de plaats die moet worden gelast.
 Hef de elektrode enigszins op.
Â
9 De vlamboog brandt tussen het werkstuk en de
elektrode.
Pulsen
 Druk op druktoets 26 tot het symbool Pulsen
(LED 23) is verlicht.
 Roep de nevenparameters op (zie '16 Nevenpa-
rameter' op blz. 78).
 Selecteer de nevenparameter Tweede-energie
(2.E).
 Stel de gewenste tweede-stroomwaarde via de
bedieningsknop 19 in. De instelwaarde is geba-
seerd op de hoofdstroom I
ge-
 Selecteer de nevenparameter Pulsfrequentie
(PuF).
 Stel de gewenste pulsfrequentie via de bedie-
ningsknop 19 in.
 Selecteer de nevenparameter Pulsschakelver-
houding (PuB).
 Stel de gewenste pulsschakelverhouding via de
bedieningsknop 19 in. De instelwaarde geeft
het aandeel in % van de hoofdstroom I
Voorbeeld: 60 % komt overeen met de aandelen
60 % hoofdstroom I
 Verlaat de nevenparameters.
Tijdens het lassen wordt in de weergave 39 de
berekende gemiddelde stroomwaarde weerge-
geven.
Slopes (Start- en eindkratervulprogram-
ma)
Wanneer Slopes geactiveerd is, zijn het
i
 Roep de nevenparameters op ('16 Nevenpara-
meter' op blz. 78).
 Selecteer de betreffende nevenparameter en
stel de waarde naar wens in.
De parameters Start-energie (StE) en Krater-
vul-energie (CFE) zijn gebaseerd op % van
hoofdstroom
 Verlaat de nevenparameters.
909.4039.9-03
in %.
1
en 40 % tweede-energie I
1
start- en kratervulprogramma en de
bijbehorende parameters beschikbaar.
aan.
1
.
2
- 77 -