Gi: Instelling Van De Stijging Van De Integrale Coëfficiënt Van De Pi; Fs: Instelling Van De Maximale Rotatiefrequentie Van De Elektropomp; Fl: Instelling Van De Minimumfrequentie; Ft: Instelling Van De Lage Stromingdrempel - DAB ACTIVE DRIVER M/M 1.1 Instrucciones Para La Instalacion Y Mantenimiento

Tabla de contenido

Publicidad

Idiomas disponibles
  • ES

Idiomas disponibles

  • ESPAÑOL, página 96
GI: instelling van de stijging van de integrale coëfficiënt PI.
8.6.3
De integrale waarde moet verhoogd worden wanneer het systeem weinig elastisch is, oftewel bij afwezigheid van
iedere vorm van expansie. Daarentegen, bij systemen met vervormbare leidingen of vertragingen als gevolg van
grote afstanden tussen de elektropomp en ACTIVE DRIVER, moet de integrale waarde verlaagd worden.
Om bevredigende drukafstellingen te verkrijgen, dienen in het algemeen zowel GP als GI te
worden gewijzigd. Het is namelijk de juiste afstemming tussen deze twee parameters die een
optimale drukregeling mogelijk maakt.
8.6.4
FS : instelling van de maximale rotatiefrequentie van de elektropomp
De ACTIVE DRIVER laat toe dat de elektropomp voor korte periodes gevoed wordt op een frequentie
die boven de nominale frequentie ligt, en zorgt er hierbij voor dat de naar de elektropomp gestuurde
maximumfrequentie wordt beperkt in geval van overmatige stijging van de temperatuur.
De waarde van de ingestelde maximumfrequentie (FS) kan dus bereikt worden bij koude motor en
neemt af tot Fn (nominale frequentie) bij het stijgen van de temperatuur van de wikkelingen.
De ACTIVE DRIVER laat bovendien de instelling van een maximale bedrijfsfrequentie toe die lager is
dan de nominale frequentie Fn. In dit geval, zal de elektropomp, in welke regelconditie dan ook, nooit
worden aangestuurd op een frequentie hoger dan de ingestelde nominale frequentie.
Maximale FS is gelijk aan Fn +20%, terwijl minimale FS gelijk is aan Fn –20%.
FS wordt automatisch uitgelijnd met Fn iedere keer dat er een nieuwe Fn wordt ingsteld.
Bij het verhogen van de voedingsfrequentie dient u op te letten dat u de max. fasestroom van
de motor niet overschrijdt, aangezien u anders het risico loopt dat er een blokkering optreedt
door te hoge stroom van de eindtrappen oF.
8.6.5
FL : instelling van de minimumfrequentie
Met FL stelt u de minimumfrequentie in waarop u de elektropomp kunt laten draaien.
De minimumwaarde die kan worden ingesteld is 0Hz, de maximumwaarde bedraagt 60% van Fn.
Als bijvoorbeeld Fn=50Hz, dan kan FL worden ingesteld tussen 0Hz en 30Hz.
FL wordt automatisch uitgelijnd met Fn iedere keer dat er een nieuwe Fn wordt ingesteld.
8.6.6
Ft: instelling van de drempel voor lage stromingwaarde
Het ACTIVE DRIVER systeem is uitgerust met een stromingsensor. Iedere keer dat de elektropomp
uitgeschakeld is, vindt er een nieuwe nulstelling plaats. De ACTIVE DRIVER schakelt de elektropomp uit
wanneer de afgelezen stroming lager is dan de 0 stroming (ZF) + de ingestelde "Ft" parameter.
8.6.7
CM : Uitwisselingsmethode (vooringestelde waarde 1). (uitgezonderd A.D. M/M 1.1)
Bij twee onderling verbonden Active Drivers 1 voor werking in uitwisseling, kan gekozen worden
tussen twee verschillende manieren om de inschakeling van de twee elektropompen af te wisselen.
CM = 0 : De primaire ACTIVE DRIVER is altijd leader van de regeling en de secundaire ACTIVE
DRIVER zal actief zijn als booster (indien Eb=2) of als reserve (als Eb=1). Als de secundaire
pomp 23 uur lang ongebruikt blijft, wordt hij net zolang leader tot hij een minuut regeling
heeft verzameld.
Indien gedurende de werking de leader elektropomp niet in staat is voldoende opbrengst aan
de gebruiker te leveren en de secundaire elektropomp is ingesteld als booster (Eb=2), zal deze
op de maximale frequentie gaan werken, terwijl de ACTIVE DRIVER die leader is, zal
doorgaan met het moduleren van de rotatiefrequentie in functie van de gebruiker.
Indien de vraag van de gebruiker afneemt, wordt de booster pomp uitgeschakeld, terwijl de
leader pomp blijft regelen.
CM = 1: De primaire en secundaire ACTIVE DRIVER wisselen elkaar af als leader van de regeling.
De uitwisseling geschiedt iedere keer dat de ACTIVE DRIVER die leader is in stand by gaat
of in elk geval na 2 uur van voortdurend bedrijf.
Indien gedurende de werking de leader elektropomp niet in staat is voldoende opbrengst aan
de gebruiker te leveren en de secundaire elektropomp is ingesteld als booster (Eb=2), zal deze
op de maximale frequentie gaan werken, terwijl de ACTIVE DRIVER die leader is, zal
doorgaan met het moduleren van de rotatiefrequentie in functie van de gebruiker.
Indien de vraag van de gebruiker afneemt, gaat de leader pomp in stand by en wordt booster
(uitgeschakeld), terwijl de booster pomp leader wordt (en overschakelt naar regeling op
variabele snelheid).
Voor elk van de twee uitwisselingmodi geldt dat in het geval er een pomp uitvalt, de andere leader
wordt en de regeling op constante druk uitvoert tot aan het maximaal beschikbare vermogen.
NEDERLANDS
83

Publicidad

Tabla de contenido
loading

Tabla de contenido