De brander gaat niet branden.
– Controleer de elektrische aansluitin-
gen.
– Controleer of de brandstof goed wordt
toegevoerd, of de filters en het inspuit-
stuk schoon zijn en of de leiding is
ontlucht.
– Controleer of de ontstekingsvonken
goed gevormd worden en of de bran-
derautomaat goed functioneert.
De brander gaat goed branden maar
gaat meteen daarna uit.
– Controleer de waarneming van de
vlam, de instelling van de lucht en de
werking van de branderautomaat.
De brander is moeilijk te regelen en/of
levert geen rendement.
– Controleer of de brandstof goed wordt
toegevoerd, of de ketel schoon is, of
de rookgasafvoerleiding niet verstopt
is, het werkelijke door de brander
geleverde vermogen en of de brander
schoon is (stof).
De ketel wordt gauw vuil.
– Controleer de afstelling van de bran-
der (analyse van de rookgassen), de
kwaliteit van de brandstof, de mate
van verstopping van de schoorsteen
en of de luchtdoorlaat van de brander
schoon is (stof).
De ketel komt niet op temperatuur.
– Controleer of het ketellichaam schoon
is, controleer de combinatie, de afstel-
ling, de prestaties van de brander, de
van te voren afgestelde temperatuur,
de goede werking en de plaats van de
regelthermostaat.
– Verzeker u ervan dat het vermogen
van de ketel voldoende is met het oog
op de installatie.
Er is een geur van onverbrande gassen.
– Controleer of het ketellichaam en de
rookgasafvoer schoon zijn en of de
ketel en de afvoerleidingen (deurtje,
verbrandingskamer, rookgasleiding,
rookkanaal, afdichtingen) hermetisch
afgesloten zijn.
– Controleer of de verbranding goed is.
De veiligheidsklep van de ketel schakelt
vaak in.
– Controleer of er lucht in de installatie
zit en controleer de werking van de
circulatiepomp(en).
– Controleer de voorlaaddruk van de
installatie, de efficiëntie van het
expansievat/de expansievaten en de
inregeling van de klep zelf.
3.4
VORSTBEVEILIGING
In geval van vorst moet u zich ervan ver-
gewissen dat de verwarmingsinstallatie
in werking blijft en dat de vertrekken
alsmede de plaats waar de ketel geïn-
52
stalleerd is voldoende verwarmd zijn;
als dit niet het geval is moeten zowel de
ketel als de installatie volledig geleegd
worden.
Om de ketel en de installatie volledig te
legen moet ook de inhoud van de boiler
en de verwarmingsspiraal van de boiler
afgevoerd worden.
3.5
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
VOOR DE GEBRUIKER
In geval van defecten en/of storingen in
de werking van het toestel moet u het
toestel uitschakelen en u onthouden van
elke poging om het toestel zelf te repare-
ren of er zelf aan te sleutelen.
Voor alle reparatiewerkzaamheden
mag u zich uitsluitend tot de Erkende
Technische Servicedienst in uw regio
wenden.
3.6
VERNIETIGING
VAN HET APPARAAT
A l s h e t a p p a r a a t h e t e i n d e v a n z i j n l e -
vensduur-heeftbereikt, DIENT HET GE-
SCHEIDEN TE WORDEN VERNIETIGD
volgens de geldende wettelijke voor-
schriften.
ETMAGNIETWORDEN VERNIETIGD sa-
menmethuishoudelijkafval.
Hetkaningeleverdwordenbijeenpuntvo-
orge-scheidenafvalverwerking of bij een
hande-laar die dergelijke diensten levert.
Gescheidenvernietigingvoorkomteven-
tueleschadeaanhetmilieuofuwgezon-
dheid.
Boven-dienkunnenzomaterialenwor-
dengerecy-cleerd, wat leidt tot een aan-
zienlijke bespa-ring van grondstoffen en
energie.
Abb. 10