NL 2
1. Voor veilig gebruik
1. Gebruik nooit een motorzaag wan-
neer u vermoeid, ziek of geërgerd of
onder invloed van medicijnen die de
aandacht kunnen verslappen, of
onder invloed van alcohol of verdo-
vende middelen bent.
2. Draag werkschoenen, nauwzitten-
de kleding, veiligheidsbroek, veilig-
heidshelm en gehoorbescherming.
Gebruik een trillingsbestendige hand-
schoen.
3. Wees bij het hanteren van brand-
stof altijd uiterst voorzichtig. Veeg
eventueel gemorste brandstof weg en
start de motorzaag op tenminste 3 m
afstand van de plek waar u brandstof
heeft bijgevuld.
4. Zorg dat de zaagketting scherp is
en de zaag, inclusief het AV-systeem,
in goede staat. Bij gebruik van een
botte zaag is de zaagtijd langer en
wanneer u een botte ketting door het
hout drukt nemen de trillingen die op
uw handen worden overgebracht toe.
Een zaag met losse onderdelen of met
beschadigde of versleten AV-buffers
heeft ook een hoger trillingsniveau.
5. Bij het in acht nemen van alle
bovenstaande voorzorgsmaatregelen
kan toch het optreden van het witte
vinger syndroom of het carpaal tun-
nelsyndroom niet uitgesloten worden.
Wanneer u de zaag veelvuldig en
langdurig gebruikt, dient u zorgvuldig
de toestand van uw handen en vin-
gers te controleren. Als de hierboven
vermelde verschijnselen optreden,
moet u onmiddellijk de hulp van een
arts inroepen.
6. Verwijder alles wat kan vonken of
brand kan veroorzaken (d.w.z. niet
roken, open vuur vermijden en geen
werk uitvoeren waarbij vonken kunnen
ontstaan) op plaatsen waar brandstof
wordt
gemengd,
bewaard.
7. Bij het mengen van brandstof en
het bedienen van de motorzaag mag
niet gerookt worden.
All manuals and user guides at all-guides.com
bijgevuld
of
1. Voor veilig gebruik
8. Sta bij het starten en het gebruik
van de motorzaag niet toe, dat ande-
re personen zich in de buurt van de
motorzaag bevinden. Houd omstan-
ders en dieren buiten de werkplek.
Kinderen, huisdieren en omstanders
moeten zich bij het starten en tijdens
het gebruik van de motorzaag op een
afstand van tenminste 10 m bevinden.
9. Begin niet met zagen voordat u de
werkplek volledig heeft vrijgemaakt,
een stevige standplaats heeft gevon-
den en u er zeker van bent dat u
goede uitwijkmogelijkheden van de
omvallende boom heeft.
10. Houd de motorzaag altijd met
beide handen vast wanneer de motor
loopt. Omvat de handgrepen van de
motorzaag met de duim en vingers
van uw hand.
11. Houd al uw lichaamsdelen uit de
buurt van de zaagketting wanneer de
motor loopt.
12. Controleer of de zaagketting volle-
dig vrij is voordat u de motor start.
13. Verplaats de kettingzaag altijd met
afgezette motor, waarbij het zaagblad
en de zaagketting naar achteren wij-
zen en de uitlaat van uw lichaam af
wordt gehouden.
14. Inspecteer de motorzaag voor
gebruik altijd op versleten, loszittende
of beschadigde onderdelen. Gebruik
nooit een motorzaag die beschadigd,
verkeerd afgesteld, of onvolledig of
onveilig gemonteerd is. Controleer of
de zaagketting stopt wanneer de gas-
hendel losgelaten wordt.
15. Al het onderhoud aan de motor-
zaag, met uitzondering van het in
deze gebruiksaanwijzing beschreven
onderhoud, moet door vakkundig
onderhoudspersoneel worden uitge-
voerd. (Wanneer bijvoorbeeld voor het
verwijderen van het vliegwiel het ver-
keerde gereedschap wordt gebruikt,
of wanneer het vliegwiel met het ver-
keerde gereedschap wordt vastge-
houden om de koppeling te kunnen