•
Stap 2: Sluit de aansluiting van de slang aan op de luchtuitlaat op de Normatec 2.0 Pro-bedieningseenheid.
De connector kan alleen op de juiste manier worden aangesloten. Druk de connector stevig in de Normatec 2.0
Pro-bedieningseenheid tot u een duidelijke 'klik' hoort.
•
Stap 3: Breng de been-, arm- of heuphulpstukken aan. Zoek een comfortabele positie, zittend, achterover leunend of
liggend. Als de hulpstukken een ritssluiting hebben, moet u de ritssluiting helemaal dichtritsen. Probeer het systeem
nooit te gebruiken terwijl de ritssluiting geheel of gedeeltelijk open is geritst. Hierdoor kan de garantie komen te
vervallen. Er kan slechts één set hulpstukken tegelijk met een bedieningseenheid worden gebruikt. Wanneer u meer
dan één hulpstuk gebruikt, moeten ze van hetzelfde type zijn.
•
Stap 4: Sluit de aansluitingen van de hulpstukken aan op de luchtuitlaten van de aansluitkast. De aansluitingen van
de hulpstukken kunnen alleen op de juiste manier worden aangesloten op de aansluitkast. Duw de aansluitingen van
de hulpstukken stevig in de luchtuitlaten van de aansluitkast tot u een 'klik' hoort.
•
Als slechts één hulpstuk op de aansluitkast wordt aangesloten, moet u de blokkeerstop aan de onderkant van
de aansluitkast gebruiken om de ongebruikte luchtuitlaat op de aansluitkast af te sluiten. Druk de blokkeerstop stevig
aan om te zorgen dat deze goed vast zit.
•
Stap 5: Druk een seconde lang stevig op de aan-uitknop op de Normatec 2.0 Pro-bedieningseenheid om het systeem
in te schakelen. Als de bedieningseenheid aan staat, brandt het groene ledlampje naast de aan-uitknop.
EEN HULPSTUK KIEZEN
Selecteer het hulpstuk dat u gebruikt door linksboven op het menupictogram te tikken en de optie Attachment (Hulpstuk)
te selecteren. Tik op een hulpstuk om het te selecteren. Kijk naar de hulpstukafbeelding in het beginscherm als u snel wilt
zien welk hulpstuk momenteel is geselecteerd.
DE MODUS AANPASSEN
Pas de modus aan door links boven op het menupictogram te tikken en de optie Recovery Mode (Herstelmodus)
te selecteren. Het scherm Mode Selection (Modusselectie) wordt geopend. De actieve modus is blauw gemarkeerd.
Tik op de gewenste modus als u een andere modus wilt kiezen.
• Recovery Flush (Snel herstel): Gebruik Recovery Flush (Snel herstel) voor een snelle herstelsessie.
• Rehab (Revalidatie): Gebruik de modus Rehab (Revalidatie) om voorgeprogrammeerde sessies te selecteren die
zijn ontwikkeld voor specifieke toepassingen. Als u de modus Rehab (Revalidatie) selecteert, wordt u gevraagd
aanvullende opties te selecteren, afhankelijk van het geselecteerde hulpstuk.
• Custom (Aangepast): Gebruik de modus Custom (Aangepast) om uw eigen instellingen te programmeren. Zie de
paragraaf 'Aangepaste modus' (pagina 9) voor meer informatie over het gebruik van deze modus. U kunt deze optie
alleen voorafgaand aan een sessie aanpassen.
DE INTENSITEIT AANPASSEN
Pas de intensiteit van de sessie aan door op de knoppen voor de niveau-aanpassing te drukken, die zich links en rechts
van de niveau-indicatie bevinden. Intensiteit 1 is de zachtste instelling. De massage wordt krachtiger naarmate de
intensiteit wordt verhoogd. De intensiteit kan worden aangepast terwijl de sessie aan de gang is. Als het niveau tijdens
een sessie is aangepast, stopt het systeem 10 seconden lang en gaat de cyclus vervolgens door met de nieuwe druk.