Omstandigheden
Gedrag: in bochten,
afdaliungen, nabij
aanwezige obstakels,
voertuigen en voet-
gangers
Zichtomstandigheden
Weersomstan-
digheden
Parkeren
Extreme sporten/
acrobatiek beoefenen
Het product onder-
werpen aan sterke
schokken
Wat te doen na een val:
Controleer of de gasbediening correct functioneert. Hiervoor moet meerdere keren gas worden gegeven en gas terug
worden genomen.
Controleer altijd of de remmen correct functioneren. Om dit te doen, stapt u van het voertuig af en duwt u het vooruit en
remt u om zeker te zijn dat het op de commando's reageert.
Controleer of alle onderdelen van het voertuig zich op hun plaats bevinden en veilig bevestigd zijn.
Controleer de slijtage en de spanning van de banden (zie de zijkant van de band voor de aanbevolen waarde).
Controleer de slijtage van remmen en kabels.
GEVAAR
De remmen kunnen tijdens het gebruik heet worden. Raak ze niet aan na gebruik.
Juist/beoogd gebruik
Handhaaf een veilige afstand.
Stoppen met gas geven.
Remmen en vertragen.
Rijd met matige snelheid en rem op veilige
wijze.
Let op voor portieren en andere op hoogte
aanwezige obstakels.
Rijd alleen als er voldoende licht is om veilig te
kunnen rijden. In geval van rijden bij ongunstige
lichtomstandigheden (vanaf een half uur na
zonsondergang, gedurende de gehele duistere
periode en ook overdag wanneer de weersom-
standigheden het zicht op de weg belemmeren,
tijdens het rijden in tunnels), moet de verlichting
van het product worden ingeschakeld en moet
u gebruik maken van een reflecterend vest of
reflecterende bretels.
Rijden onder optimale weersomstandigheden
(geen regen).
In speciale gebieden, zonder hinder voor het
verkeer van voertuigen en voetgangers.
Op vlakke oppervlakken, na controle van de
stabiliteit.
Schakel het product uit en gebruik altijd een
anti-diefstalsysteem.
Gebruik de meegeleverde standaard.
NEE
NEE
Onjuist gebruik
De veilige afstand niet in acht nemen.
Gas geven.
Rijden bij hoge snelheid, plotseling
remmen.
Onder obstakels op hoogte doorrijden.
Rijden bij ongunstige lichtomstan-
digheden met uitgeschakelde verlichting
en zonder gebruik van een reflecterend
vest of reflecterende bretels.
Rijden bij ongunstige weersomstan-
digheden:
in de regen, sneeuw, in aanwezigheid van
ijs of modder op de weg, harde wind, in
geval van mist.
Overal, met hinder voor het verkeer van
voertuigen en voetgangers.
Op oneffen oppervlakken, zonder de
stabiliteit gecontroleerd te hebben.
Het product ingeschakeld laten, onbe-
heerd en zonder een anti-diefstalsysteem.
JA.
Rijden in de nabijheid van: ravijnen, ber-
men, havens, zee, meren en rivieren.
Door plassen heen rijden.
Wedstrijd rijden met andere voertuigen.
JA.
dingen of personen overgooien, vanaf
trappen of vanaf hoogte springen.
228