Voor ingebruikneming
Parkeerrem/voetrem
Waarschuwing
Het apparaat is uitgerust met een voetrem
die tevens dient als parkeerrem.
Omschakelen naar bedrijfsmodus „Par-
keerrem" (P).
Op de rempedaal drukken.
Rempedaal induwen en ingedrukt hou-
den.
Omschakelen naar bedrijfsmodus „Voe-
trem".
Afladen
Waarschuwing
Het apparaat werd voor een veilig transport
met spanriemen, koorden of kettingen be-
veiligd.
Ga bij het afladen als volgt te werk:
Parkeerrem vastzetten.
Spankabels, koorden of kettingen van
de transportogen verwijderen.
Het apparaat kan op 2 manieren bewogen
worden:
(1) Apparaat schuiven (zie veegmachine
zonder zelfaandrijving bewegen).
(2) Apparaat verrijden (zie veegmachine
met zelfaandrijving bewegen).
Veegmachine zonder zelfaandrij-
ving bewegen
Achterste afdekking losschroeven.
Vrijloophefboom omleggen (schuifwer-
king).
Waarschuwing
Beweeg de veegmachine zonder zelf-
aandrijving niet over lange afstanden en
niet sneller dan 10 km/h.
Veegmachine met zelfaandrijving
bewegen
Vrijloophefboom omleggen (rijwerking).
Ingebruikneming
Algemene aanwijzingen
Veegmachine op een egaal oppervlak
neerzetten.
Contactsleutel uitnemen.
Parkeerrem vastzetten.
Tanken
Gevaar
Explosiegevaar!
– Uitsluitend de in de gebruiksaanwijzing
aangegeven brandstof mag worden ge-
bruikt.
– Niet in gesloten ruimtes tanken.
– Roken en open vuur is verboden.
– Let erop dat er geen brandstof op hete
oppervlakken komt.
Motor uitzetten.
Tankdop openen.
Alleen apparaat met diesel: diesel tan-
ken.
Alleen apparaat met benzine: normale
loodvrije benzine tanken.
Tank maximaal tot 1 cm onder de on-
derkant van de vulpijp vullen, omdat de
brandstof bij warmte uitzet.
Overgelopen brandstof wegvegen en
vuldop van brandstoftank sluiten.
Tanken met jerrycan
– Hoeveelheid brandstof van te voren
schatten, om overlopen te verhinderen.
Tanken met pistool van brandstofvul-
slang
– Pistool van brandstofvulslang zo ver
mogelijk in de vulpijp stoppen. Zodra
het volgens voorschrift gebruikte pistool
van de brandstofvulslang voor de eerste
keer afslaat, dan niet meer verder tan-
ken.
Controle- en onderhoudswerkzaam-
heden
Motoroliepeil controleren.
Oliepeil van het hydraulisch systeem
controleren.
Radiateur controleren en onderhouden.
Luchtdruk banden controleren.
Chauffeursstoel instellen.
Kanaal zuigturbine controleren.
Instelling zuigmond controleren.
Installaties betreffende de lichttechniek
controleren, of ze functioneren.
Signaal- en waarschuwingsinstallaties
controleren, of ze functioneren.
Watertank vullen.
Waarschuwing
Beschrijving zie hoofdstuk Reparaties en
onderhoud.
Waarschuwing
Vastgestelde mankementen moeten direct
verholpen worden of het voertuig moet bui-
ten bedrijf gesteld worden.
Gebruik
Chauffeursstoel instellen
Hefboom stoelverstelling naar buiten
trekken.
Stoel verschuiven, hefboom loslaten en
vastzetten.
Door vooruit- en terugbewegen van de
stoel controleren of hij vast zit.
Helling van de rugleuning instellen:
rugleuning ontlasten.
Ontgrendeling van de rugleuning naar
boven trekken.
Helling van de rugleuning veranderen
door de stand van het bovenlichaam.
Ontgrendeling loslaten.
Motortoerental verstellen
Grove verstelling
Knop indrukken.
– Uitgetrokken: max. toerental
– Ingeschoven: min. toerental
Fijne verstelling
Aan de knop draaien.
– In de richting van de wijzers van de klok:
min. toerental
– Tegen de wijzers van de klok in: max.
toerental
Apparaat starten
Op de chauffeursstoel plaatsnemen.
Gaspedaal niet indrukken.
Parkeerrem vastzetten.
Regeling motortoerental 1/3 uittrekken.
Voorgloeien (alleen apparaat met diesel)
Contactsleutel op positie „I" draaien.
Voorgloeilamp licht op.
79
Nederlands