5
Montagehandleiding
5.1
Algemeen
l Lees en begrijp deze handleiding voordat u begint met de
montage.
l Voeg geen andere onderdelen toe en pas het product niet
aan tijdens montage.
l Raadpleeg Webasto of de plaatselijke distributeur in het ge-
val van ongewone toepassingen of montageomstandighe-
den die niet worden behandeld in deze handleiding.
WAARSCHUWING
Als de uitlaatpijp van een verwarmingsapparaat door
het dak is gemonteerd in de buurt van de airconditio-
ning, moet deze pijp worden verlengd tot 10 cm boven
de airconditioning.
5.2
Montagevereisten
l Het dak van het voertuig kan het gewicht van de airconditi-
oning dragen.
l De minimale dikte van het dak is 25 mm, de maximale dikte
van het dak is 70 mm.
l Het dak moet vlak en glad zijn.
5.3
Verschillende grootten van
uitsnede
De montage is mogelijk met verschillende grootten van uitsne-
den.
Een dakluik van 400 x 400 mm monteren:
1.
Verwijder het dakluik en gebruik de uitsnede ervan.
2.
Verwijder overtollig afdichtingsmiddel en ongelijkmatighe-
den.
3.
Vul de schroefgaten met flexibel butyl-afdichtingsmiddel
dat niet hard wordt.
4.
Het adapterframe voor uitsneden van 400x400 mm is on-
derdeel van de levering.
Een dakluik van 360x360 mm monteren:
1.
Verwijder het dakluik en gebruik de uitsnede ervan. U hebt
een eenheid aangeschaft met een 360x360 adaperframe of
moet het optionele adapterframe voor dergelijke uitsneden
aanschaffen. Dit kan gebruikt worden in plaats van het
adapterframe van 400x400 mm.
2.
Verwijder overtollig afdichtingsmiddel en ongelijkmatighe-
den.
3.
Vul de schroefgaten met flexibel butyl-afdichtingsmiddel
dat niet hard wordt.
Een nieuwe uitsnede maken:
Afhankelijk van de grootte van het adapterframe moet u de
overeenkomende uitsnede in het dak maken.
Raadpleeg de fabrikant van het voertuig voor de meest geschik-
te manier en positie voor het maken van een nieuwe uitsnede.
9039408E_OI-II_Cool Top Trail 20-24
5.4
Inbouwpositie
Afb. 5 Montagerichting van de buiteneenheid
Bepaal voorafgaand aan montage de inbouwpositie:
l De beoogde locatie mag bestaande structuren en kabels
niet hinderen.
l De airconditioning moet zo dicht mogelijk bij het midden
van het dak gemonteerd worden.
l De inbouwpositie van de buiteneenheid moet overeenko-
men met de rijrichting (F) van het voertuig.
l Zorg ervoor dat er genoeg ruimte is aan de binnenzijde van
het voertuig om de luchtverdeler te monteren.
l Bepaal de montagepositie van de luchtverdeler en zorg er-
voor dat de uitlaten van de luchtverdeler zich ten minste
400 mm van kasten, muren en scheidingswanden bevin-
den, die gekoelde lucht terug naar de retourluchtinlaat kun-
nen voeren. Als een uitlaat zich op minder dan 400 mm van
een obstakel bevindt, moet deze afgedicht worden. Als dit
niet wordt gedaan, kan dit leiden tot een eenheid die regel-
matig in- en uitschakelt.
l Bij het maken van de uitsneden moeten verbindingen in het
dak zoveel mogelijk ontweken worden.
l Kies een inbouwpositie tussen twee steunen in de lengte of
twee secties (indien aanwezig).
l Er moet minimaal 100 mm ruimte zijn rond de dakeenheid
om voor goede luchtstroom en toegang voor onderhoud te
zorgen.
WAARSCHUWING
Als een luik met veiligheidsventilatiefunctie wordt ver-
vangen door de airconditioning, moet u ervoor zorgen
dat de veiligheidsventilatie wordt verplaatst naar een
andere locatie.
AANWIJZING
De hellingshoek van de airconditioning mag niet groter
zijn dan 5° (=8,8%) en de achterzijde van de airconditi-
oning mag niet hoger zijn dan de voorzijde.
De volgende afbeeldingen (Afb. 6, Afb. 7 en Afb. 8) tonen de
vereiste montageruimte voor de buiteneenheid en de luchtver-
deler aan de binnenzijde voor de twee verschillende uitsneden.
Centreer de luchtverdeler met behulp van de uitsnede.
AANWIJZING
Alle afmetingen zijn in mm, tenzij anders vermeld.
Montagehandleiding | 5
NL
113 / 155