Hierdoor voorkomt u een onjuiste dosering door lucht in de
vloeistofbaan of een verstopte infuusslang. Gebruik een nieuwe
infuusset als het voorvullen niet succesvol verloopt.
Vul de infuusslang nooit voor en probeer nooit de verstopte
leiding vrij te maken terwijl de infuusslang op de ingebrachte
canulebasis is aangesloten. De kans bestaat dat u per ongeluk
te veel insuline injecteert.
Breng de inbrengnaald niet opnieuw in de zachte canule in. Door
opnieuw inbrengen kan de zachte canule scheuren of worden
doorgeprikt, waardoor insulinelekkage kan optreden.
Vervang de infuusset als de pleister losraakt, als de zachte ca-
nule tijdens het inbrengen geknikt raakt of als de canule geheel
of gedeeltelijk losraakt van de huid. Controleer regelmatig of de
zachte canule nog goed op zijn plaats zit. Hij moet altijd hele-
maal zijn ingebracht om de volledige hoeveelheid insuline toe-
gediend te krijgen.
Na het inbrengen moet u na 2 – 3 uur een bloedglucosetest doen,
om te controleren of de insuline correct wordt toegediend.
Verwissel de infuusset daarom niet net voor u naar bed gaat.
Als u deze instructies niet opvolgt, bestaat de kans dat de insuline
onjuist wordt toegediend. Raadpleeg direct een arts als u zich
zorgen maakt over uw gezondheid.
Voorkom buigen of breken van de canule/inbrengnaald. Een
gebroken naald kan vast komen te zitten in het lichaam of he-
lemaal onder de huid blijven zitten en moet mogelijk operatief
worden verwijderd.
Voor diabetesbehandelaren en verzorgers: de inbrengnaald
mag niet opnieuw van een dop worden voorzien of kapotge-
maakt. Bij het opnieuw aanbrengen van de dop of het kapotmaken
van de inbrengnaald kan er per ongeluk prikletsel optreden, waar-
door ernstige infecties kunnen worden overgedragen. Diabetes-
behandelaren moeten bij gebruik van infuussets de instructies
voor personeel in de gezondheidszorg opvolgen of plaatselijke
regelingen, waaronder instructies voor het opnieuw van een
dop voorzien en weggooien van de infuussets. Raadpleeg bij
prikletsel direct een arts.
Voorzichtig (let op)
• Wissel regelmatig van plaats van infusie, overeenkomstig het ad-
vies van uw diabetesbehandelaar. Doet u dit niet, dan riskeert
u ontsteking van de plaats van infusie, insulineresistentie en/of
lipohypertrofie.
• Raadpleeg uw diabetesbehandelaar voor het kiezen van de juiste
canulelengte. Uw diabetesbehandelaar kan u advies geven over
het specifieke type infuusset dat het beste past bij uw behoeften,
om een juiste toediening van insuline te garanderen.
75