BEDIENINGSELEMENTEN
22. Hendel van
de snelheidsregelaar
Deze hendel schakelt de
aandrijving van de wielen in
en regelt de snelheid van
de machine, zowel bij het
vooruit als bij het achteruit
rijden.
Bij het vooruit rijden ver-
snelt de machine geleidelijk
aan door de hendel richting
«F» te schuiven; om de ma-
chine in zijn achteruit te
zetten moet de hendel rich-
ting «R» worden gescho-
ven. De machine keert au-
tomatisch terug naar de
vrije stand «N» wanneer het
rempedaal (21) wordt inge-
drukt. Wanneer er niet ge-
remd wordt kan de machi-
ne handmatig in de vrije
stand worden gezet.
BELANGRIJK
rem (3) wordt aangetrokken en blijft geblokkeerd zolang de machine op de handrem staat of
het rempedaal is ingetrapt.
23. Koppelingshendel van de hydrostatische overbrenging
Deze hendel heeft twee standen die door een plaatje zijn aangegeven:
Stand «A» = Aandrijving vergrendeld: voor alle gebruikscondities, tijdens het rijden en het
maaien;
Stand «B» = Aandrijving ontgrendeld: een aanzienlijke vermindering van de inspanning die
nodig is om de machine, met de motor uit, op eigen kracht te verplaatsen.
BELANGRIJK
deze operatie alleen worden uitgevoerd met een stilstaande motor, met de hendel (22) in de
stand «N».
De hendel wordt in de vrije stand «N» geblokkeerd wanneer de hand-
Teneinde te voorkomen dat de aandrijfunit beschadigd wordt, mag
NL
21
22
N
R
23
A
B
15
F