5 Opstarten
5.1 Algemeen
De opstartprocedure is altijd afhankelijk van de
configuratie van de installatie .
Alvorens de gasmeter onder druk te zetten moet
de oliedoorsmeer-procedure (punt 3 . 3 ) worden
doorlopen . Het onder druk zetten of verlagen
van de druk moet zodanig worden uitgevoerd dat
de optredende drukverandering maximaal 0 . 3
bar/5 P . S . I . per seconde niet wordt overschreden .
Na het opstarten dient de installatie te worden
getest op gasdichtheid .
Een goede montage en het goed functioneren
van de gasmeter kan worden gecontroleerd door
middel van een visuele controle van het telwerk
(indien de gasmeter draait) of het meten van
het drukverlies door middel van de Pete's plugs .
(Deze meting kan alleen uitgevoerd worden tot
een bedrijfsdruk van maximaal 20 bar . )
5.2 Installatie met bypass :
zie ANNEX 7
OPSTARTEN :
Begin met alle afsluiters gesloten .
• Open langzaam de bypass om het lagedrukge-
deelte van de installatie op druk te zetten .
• Open als de uitlaatdruk in evenwicht is, lang-
zaam de kleine afsluiter aan de inlaatzijde V1 .
De drukverandering mag 0 . 3 bar per seconde
niet overschrijden .
• Open als de druk in de gasmeter in evenwicht is
langzaam de afsluiter aan de inlaatzijde en sluit
vervolgens V1 .
• Open langzaam de afsluiter aan de uitlaatzijde
en controleer of de gasmeter de doorgelaten
gas stroom registreert .
• Sluit geleidelijk en op een langzame wijze de
bypass -afsluiter . Controleer of de doorgelaten
gasstroom de capaciteit van de gasmeter niet
overschrijdt .
AFSCHAKELEN :
• Open langzaam de bypass-afsluiter en sluit ver-
volgens de afsluiter aan de inlaatzijde en daarna
de afsluiter aan de uitlaatzijde van de installatie .
• Open voorzichtig de kleine expansieklep V2 en
verlaag de druk op de gasmeter . De drukveran-
dering mag opnieuw 0 . 3 bar per seconde niet
overschrijden!
• Er kan zich nog een hoeveelheid gas in de me-
ter en in de leiding bevinden, daartoe is een
goede ventilatie vereist .
5.3 Installatie zonder bypass :
zie ANNEX 8.
OPSTARTEN :
Begin met alle afsluiters gesloten .
• Open de regelaar aan de inlaatzijde voorzichtig,dit
om de installatie heel geleidelijk onder druk te
zetten . (De drukverandering mag 0 . 3 bar per
seconde niet overschrijden!) . Open de inlaataf-
sluiter volledig als de druk in evenwicht is .
• Open de uitlaatafsluiter voorzichtig en mini-
maal . Deze afsluiter moet weinig geopend wor-
den om:
– de inlaatdruk in de installatie te handhaven .
– een lage stroomsnelheid in de gasmeter tij-
dens het inbedrijfstelling (ca . 5% Qmax) aan
te houden .
Als de uitlaatdruk in evenwicht is kan de uitlaataf-
sluiter geheel worden geopend .
AFSCHAKELEN :
• Sluit heel langzaam de uitlaatafsluiter en con-
troleer of de gasmeter niet meer registreert .
• Sluit de inlaatafsluiter .
• Open langzaam de kleine afsluiter V2 . (Let op:
De drukverandering mag wederom 0 . 3 bar
• per seconde niet overschrijden) .
• Er kan zich nog een hoeveelheid gas in de me-
ter en in de leiding bevinden, daartoe is een
goede ventilatie vereist .
5.4 Gasmeters geplaatst achter een
regelaar
Installatie moet gebeuren conform de technische
handleiding van de betreffende regelaar . Tijdens
het op druk zetten en het verlagen van de gasdruk
in de installatie zijn drukveranderingen groter dan
0,3 bar per seconde niet toegestaan . Spontaan
optredende drukstoten in de gasinstallatie kun-
nen de gasmeter dusdanig beschadigen, zodat
onder andere de rotorassen kunnen kromtrek-
ken .
39