2. Vol gas - bij gebruik van de machine
altijd vol gas geven.
Om de gashendel op vol gas te zetten, zet
u de hendel ongeveer 2 cm achter de
chokestand.
3. Stationairloop.
3.4.6 Contactslot (7:U)
Het contactslot wordt gebruikt om de motor te
starten en uit te schakelen.
Laat de sleutel niet in stand 2 op de
machine zitten. Er is dan brandgevaar
omdat brandstof in de motor kan lopen
via de carburateur en de accu kan
ontladen en worden beschadigd.
Drie standen:
1. Stopstand - de motor is kortgesloten.
De sleutel kan verwijderd worden.
2. Rijstand.
3. Startstand - de elektrische startmotor
wordt geactiveerd op het moment dat de
sleutel in de veerbelaste startstand wordt
gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar
rijstand 2 wanneer de motor gestart is.
3.4.7 Versnellingspook (7:R) (MAN)
Pook om één van de vijf versnellingen vooruit (1-
2-3-4-5), neutraal (N) of achteruit (R) te kiezen.
Tijdens het schakelen moet het koppelingspedaal
ingetrapt zijn.
LET OP! Zorg dat de machine volledig stilstaat
voordat u van de achteruit in de vooruit of
omgekeerd schakelt. Als u niet meteen in een
bepaalde versnelling kunt schakelen, laat het
koppelingspedaal dan opkomen en trap het
opnieuw in. Schakel opnieuw naar de gewenste
versnelling. Probeer nooit geforceerd in een
gewenste versnelling te schakelen.
3.4.8 Krachtafnemer (7:Q)
De krachtafnemer mag nooit
ingeschakeld zijn wanneer het aan de
voorzijde gemonteerde gereedschap in
de transportstand staat. Dit beschadigt
de riemtransmissie.
Hendel voor in- en uitschakelen van de
krachtafnemer voor aandrijving van het maaidek
en aan de voorzijde gemonteerde accessoires.
Twee standen:
1.Voorste stand - krachtafnemer
uitgeschakeld.
2. Achterste stand - krachtafnemer
ingeschakeld.
NEDERLANDS
3.4.9 Rijden - bedrijfsrem (6:O) (HST)
Als de machine niet remt zoals
verwacht als het pedaal wordt
losgelaten, moet het linkerpedaal (6:M)
worden gebruikt als noodrem.
Het pedaal regelt de versnelling tussen de motor en
de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal
omhoog staat, wordt de bedrijfsrem geactiveerd.
3.4.10 Zitting (2:W)
De zitting kan worden opgeklapt en naar
voor of achter worden geschoven. De
stand van de zitting kan met de knoppen
(2:X) worden vergrendeld.
De zitting is voorzien van een
beveiligingsschakelaar die is aangesloten op het
beveiligingssysteem van de machine. Doordat
bepaalde functies niet werken als er niemand op de
zitting zit wordt voorkomen dat er gevaarlijke
situaties kunnen ontstaan. Zie ook 5.3.2.
3.4.11 Motorkap (afb. 3)
Om bij te tanken en de motor en de accu te inspec-
teren en onderhouden, opent u de motorkap.
De motor mag niet draaien als u de kap
opent.
3.4.11.1Openen
1. Zorg dat de besturingsarmen in de voorste stand
staan.
2. Trek de stoelvergrendeling (2:S) omhoog en
kantel de stoel voorover.
3. Pak de motorkap aan de voorrand vast en draai
de kap omhoog.
3.4.11.2Sluiten
Pak de motorkap aan de voorrand vast en draai de
kap omlaag.
De machine alleen gebruiken met
gesloten kap. Anders bestaat er een
kans op brandwonden en kunt u
bekneld raken.
1. Pedaal voorwaarts – de
machine gaat vooruit.
2. Pedaal onbelast
– de machine staat stil.
3. Pedaal achterwaarts
– de machine rijdt achteruit.
4. Minder druk op het pedaal
– de machine remt.
NL
71