8. TRANSPORT, INSTALLATIE EN ONTMANTELING
8.1. TRANSPORT
De elektrische pompen zijn verpakt in een kartonnen doos
of in een houten kist, afhankelijk van het gewicht en/of de
afmetingen; in beide gevallen zijn er voor het transport
geen speciale kunstgrepen nodig.
Controleer altijd het totale gewicht dat op de verpakking
staat afgedrukt.
8.2. VERPLAATSING
Controleer voordat u de pompen verplaatst of
ze losgekoppeld zijn van de elektrische voeding.
Verplaats de pompen met behulp van de speciale
handgreep of de hijsogen; til de pomp NOOIT
op aan de elektrische kabels.
Afhankelijk van hun gewicht kunnen de pompen met de hand
of met behulp van speciale apparatuur worden verplaatst.
Gebruik altijd de speciale handgreep.
8.3. INSTALLATIE
Meet met behulp van een megaohmmeter de isolatieweerstand
tussen de aardedraad en de fasen. Als de isolatieweerstand
in de betreffende gedeelten lager dan 200MΩ is, laat de pomp
dan nakijken. Tijdens de meting moet het aansluitgedeelte
op de elektrische voeding uit de buurt van de aarde worden
gehouden.
Bij het installeren van de pomp dient u de volgende
aanwijzingen op te volgen:
-
de pomp kan niet ondersteboven werken;
-
de leidingen moeten ondersteund worden en zodanig worden
aangebracht, dat ze geen druk creëren op de pomp;
-
vermijd het gebruik van te veel bochten (zwanenhalzen)
en kleppen in de installatie;
-
de pompen hebben geen controlesysteem voor
NL
drooglopen; houd daar rekening mee bij werking van
de pomp zonder toezicht.
9. ELEKTRISCHE AANSLUITING
Zie paragraaf 7.2 voor de elektrische gegevens
-
DE INSTALLATIE MAG UITSLUITEND WORDEN
VERRICHT DOOR EEN GEKWALIFICEERD MONTEUR.
-
H E T I S A A N T E R A D E N O M E E N
D I F F E R E N T I E E L S C H A K E L A A R M E T E E N
HOGE GEVOELIGHEID TE INSTALLEREN IN DE
ELEKTRISCHE INSTALLATIE.
De voeding van de elektrische pomp moet
plaatsvinden via een schakelbord, uitgerust
met een schakelaar, zekeringen en thermische
schakelaar die afgesteld zijn op de opgenomen
stroomsterkte door de elektrische pomp.
De netvoeding dient een goed werkende
aardinstallatie te hebben volgens de geldende
elektrische voorschriften in het land van installatie:
dit is voor verantwoordelijkheid van de installateur.
Om in geval van storing de kans op elektrocutie
te voorkomen, dient u een differentieelschakelaar
te installeren die uitsluitend voor de pomp mag
worden gebruikt.
Sluit de geel-groene kabel niet aan op de
elektrische voeding: deze mag uitsluitend
worden aangesloten op de aarde.
44
Dompel nooit het uiteinde van de kabel of
eventuele koppelingen tussen kabels onder
in water.
Ondersteun de kabel door deze aan de
toevoerleiding vast te zetten.
Zorg dat de kabel niet rechtstreeks wordt
blootgesteld aan zonlicht of wordt gedraaid
om oververhitting te voorkomen.
Voer aan de hand van de tabel met kabelkleuren (Fig.
15.2.1) de elektrische aansluitingen uit volgens de in
onderstaande tabel aangegeven schema's:
Pomp
Eenfasepompen
Driefasenpompen
Dompel de pomp onder en schakel hem in.
Controleer bij driefasenmotoren de draairichting als de
stroom een hogere waarde heeft dan op het gegevensplaatje,
het debiet laag is en er een ongewoon geluid uit de pomp
komt. Keer indien nodig twee fasen in het schakelbord om.
Het kan voorkomen dat bij zeer lange voedingskabels de
differentieelschakelaar op het verkeerde moment geactiveerd
wordt, vooral in de inschakelfase van de pomp. Om dit
probleem te verhelpen kunt u een differentieelschakelaar
met een lagere gevoeligheid installeren.
Indien de pomp uitgerust is met een thermische sonde
binnenin de motor, dient u de geleiders uit de sonde aan te
sluiten op het schakelbord om de oververhittingsbeveiliging
tot stand te brengen.
10. INSCHAKELING EN GEBRUIK
Gebruik de pomp niet in andere omstandigheden
ATTENTIE!
dan die aangegeven zijn in hoofdstuk 7.
Laat de pomp niet langer dan 30 minuten
ATTENTIE!
zonder water lopen.
Gebruik de pomp niet als er personen of dieren
in het water aanwezig zijn.
Na het tot stand brengen van de aansluitingen zet u de
pomp een paar keer aan en uit met de toevoerklep (indien
aanwezig) enigszins geopend, om de installatie te controleren.
Zet de pomp aan en open geleidelijk de toevoerklep (indien
aanwezig) tot het gewenste debiet is bereikt.
Schakelschema
Fig. 15.2.2
Fig. 15.2.3