6. Inbedrijfneming van uw UNIROOF AT
6.1 Werkomgeving en veiligheid
Netsnoer en verlengkabel
• De nominale bedrijfsspanning, zoals vermeld op het apparaat (zie technische gegevens), moet overeenstemmen
met de netspanning.
• De netsnoer (1) moet vrij kunnen bewegen en mag de gebruiker noch een derde tijdens de werkzaamheden niet
hinderen (valgevaar).
• De verlengkabels moeten zijn toegestaan voor de desbetreffende werkplek (bijvoorbeeld buitenshuis) en over-
eenkomstig zijn gemarkeerd. Neem eventueel ook de vereiste minimale diameter voor de verlengkabel in acht.
Aggregaten voor de energievoorziening
Let er bij gebruik van aggregaten op dat de aggregaten zijn geaard en voorzien zijn van een FI-veiligheidsschakelaar.
Voor het nominale vermogen van aggregaten geldt de formule "2 x het nominale vermogen van het heteluchtlas-
automaat".
6.2 Bedrijfsgereedheid
Hang de trekontlasting van het netsnoer (1) in de spiraalhouder (25) en controleer vervolgens de basisinstelling
van het lasmondstuk (9).
6.3 Apparaat positioneren
• Controleer of het te lassen materiaal tussen de overlapping aan de boven- en onderkant schoon is.
• Controleer vervolgens, of lasmondstuk (9), aandrijf-/aandrukrol (8), geleiderol (27) en werkstukaandruk-
riem (26) schoon zijn.
• Kantel de heteluchtventilator (10) in parkeerpositie en vergrendel deze.
• Til vervolgens de heteluchtlasautomaat aan de geleidingsstang (22, 24) op, en rijdt het apparaat naar de
gewenste laspositie.
• Positioneer nu de lasplaat (zie leveromvang) en kantel dan de spoorgeleidingsrol (16) naar beneden.
• Let er daarbij op dat de spoorgeleidingsrol (16) parallel op de aandrijf-/aandrukrol (8) ligt.
27
9
92
26
Lasplaat
26
8
8
16