nl
4.3.4
Gebruiksonderdeel-typen
Het bedieningssysteem herkent de verschillende typen gebruiksonderdelen
(motoren en handstukken). Deze worden in het display als combinatie van
symbool met tekst weergegeven. Formaat en weergave zijn afhankelijk van
de ingang waarop het gebruiksonderdeel is aangesloten, en of het
gebruiksonderdeel actief of geblokkeerd is.
4.3.5
Markering van de bedieningselementen op de systeemcompo-
nenten
Bedieningselementen op systeemcomponenten van het ELAN 4 electro
motorsysteem zijn gemarkeerd met een gouden markering.
4.3.6
Signalering van de aangesloten motorkabel en gebruiksonder-
deel
De laatste met dit toepassingsdeel-type aan deze bus geselecteerde instel-
lingen (toerentalbovengrens, pompstatus en doorvoerhoeveelheid) worden
bij het insteken van hetzelfde toepassingsdeel-type opgeroepen.
Als er meerdere hand-/voetbedieningen aan de besturingsunit zijn gekop-
peld, worden deze in de volgende volgorde prioriteit gegeven (hogere arti-
kelen hebben voorrang op lagere):
■
Handbedieningen GA804/GA805 of boormachine GA844
■
Voetbediening GA808
■
Draadloze voetbediening GA810
4.3.7
Overbelastingsbeveiliging
Om de micromotoren in de gebruiksonderdelen tegen beschadiging door
oververhitting te beschermen, wordt de motortemperatuur bewaakt. Bij te
hoge temperatuur klinkt een waarschuwingstoon, en in het display 2 ver-
schijnt het symbool van een thermometer.
Wanneer de temperatuur te hoog blijft, wordt het gebruiksonderdeel uit-
geschakeld. In het display 2 verschijnt de melding: "De motor die nu in
gebruik is, is oververhit. Laat de motor afkoelen, of gebruik een andere
geschikte motor."
Na een afkoelpauze is het gebruiksonderdeel opnieuw klaar voor gebruik.
Het wordt aangeraden een tweede gebruiksonderdeel gereed te houden.
4.3.8
Koel- en spoelvloeistofpomp
Het
bedieningssysteem
spoelvloeistofpomp 3.
De pomp kan zowel op het overeenkomstige bedieningspaneel als via de
overeenkomstige knop op de voetbediening worden ingeschakeld. Hij
wordt gestart door het activeren van de motor of door de 'Flush'-functie
(continu spoelen). Het debiet kan alleen via het bedieningspaneel van de
pomp worden ingesteld.
5.
Voorbereiding en opstelling
Wanneer de volgende voorschriften niet worden nageleefd, wijst Aesculap
elke aansprakelijkheid van de hand.
►
Bij de opstelling en het gebruik van dit product dient u de volgende
voorschriften na te leven:
– de nationale installatie- en gebruikersvoorschriften,
– de nationale voorschriften voor brand- en explosiepreventie.
Opmerking
Voor de veiligheid van de gebruiker en de patiënt is een intacte netaanslui-
ting, meer bepaald een intacte, correct aangesloten aardleiding, cruciaal.
Een defecte of niet (correct) aangesloten aardleiding wordt vaak niet met-
een opgemerkt.
140
is
uitgerust
met
een
►
Sluit het apparaat via de op de achterkant van het apparaat gemon-
teerde aansluiting voor potentiaalvereffeningskabels aan op de poten-
tiaalvereffening van de medische ruimte.
Opmerking
De potentiaalvereffeningskabel is onder art.nr. GK535 (4 m lang) respectie-
velijk TA008205 (0,8 m lang) verkrijgbaar bij de fabrikant.
5.1
Opstelomgeving/opstelplaats
GEVAAR
Brand- en explosiegevaar!
►
Het product moet buiten de explosiegevaarlijke zones (bijv. ruimten
met zeer zuivere zuurstof of anesthesiegassen) worden gebruikt.
Het ELAN 4 electro bedieningssysteem is goedgekeurd voor gebruik in
operatiekamers.
Opmerking
Nadat het bedieningssysteem is geïnstalleerd en in bedrijf genomen, mag
het niet worden getransporteerd of naar een andere opstelplaats worden
getransporteerd.
Opmerking
Het bedieningssysteem mag niet op een Aesculap-verrijdbare standaard
(GA415, GA416 en GD416M) worden geplaatst.
►
Zorg ervoor dat de ventilatiegleuven op de bodem van de behuizing en
in de achterplaat van het bedieningssysteem niet worden afgedekt, bij-
voorbeeld door een operatiedoek.
►
Zorg ervoor dat de bedieningselementen, netschakelaars en
apparaatstekkeringang 13 voor de gebruiker vrij toegankelijk zijn.
►
Let erop dat de draagconstructie (tafel, rek, apparatentrolley e.d.) vol-
doende stabiel is.
►
Volg de gebruiksaanwijzing van de draagconstructie.
5.2
Apparaten stapelen
►
De maximale stapelhoogte van 415 mm mag niet worden overschre-
den.
koel-
en
►
Plaats de apparaten op een stevige draagconstructie.
►
Aesculap-apparaten moeten middels goed passende tussenstukken
worden gestapeld.
►
Probeer nooit de stapel te verplaatsen.